Wijzigen voor document Archeologische indicatie
Laatst gewijzigd door TerraIndex TerraIndex op 2022/06/10 12:39
<
>
gewijzigd door TerraIndex TerraIndex
op 2022/05/20 15:20
op 2022/05/20 15:20
gewijzigd door TerraIndex TerraIndex
op 2022/06/10 12:04
op 2022/06/10 12:04
Opmerking bij wijziging:
Er is geen opmerking bij deze versie
Samenvatting
-
Paginaeigenschappen (1 gewijzigd, 0 toegevoegd, 0 verwijderd)
Details
- Paginaeigenschappen
-
- Inhoud
-
... ... @@ -10,6 +10,39 @@ 10 10 ))) 11 11 ))) 12 12 13 +(% class="wikigeneratedid" %) 14 += Pollen en sporen = 15 + 16 +(% class="wikigeneratedid" %) 17 +== Aard en voorkomen == 18 + 19 +Pollen (stuifmeelkorrels) en sporen zijn microscopisch kleine producten van planten, die tussen de 5 en 100µm groot zijn. Enkele stuifmeelkorrels, zoals die van maïs, zijn groter. Het materiaal wordt verzameld door het nemen van grondmonsters op plaatsen waar men dit materiaal verwacht aan te treffen. Tijdens de analysefase onderscheidt de specialist, naast pollen en sporen, een groot aantal zeer uiteenlopende andere microfossielen, variërend van bodemschimmels tot eencellige endoparasieten. Deze microfossielen, inclusief pollen en sporen, worden palynomorfen genoemd. Palynologie is de wetenschap die zich met deze deeltjes bezig houdt. Naast de groep van microfossielen die meegenomen worden met het palynologisch onderzoek, zijn diatomeeën (kiezelwieren) in een aantal gevallen waardevol voor archeologisch onderzoek. Op basis van de kalkskeletjes kunnen de kiezelwieren gedetermineerd worden. Pollen en sporen zijn ook tegenwoordig overal én in ruime mate aanwezig: in de lucht, in het water, op en in de grond. Pollen en sporen komen in archeologisch verband vooral in onverkoolde vorm voor. Het materiaal blijft bewaard onder zuurstofarme omstandigheden in permanent natte milieus. Daarnaast blijft pollen onder bijzondere omstandigheden bewaard, bijvoorbeeld in gemineraliseerde mest (coprolieten) en komen in met name droge, zure bodems micromilieus voor waarin pollen geconserveerd blijft. Vertaald naar sedimenten blijven deze resten het best bewaard in veen, meerafzettingen (gyttja) en klei. In zandgrond blijft pollen alleen in bodems bewaard. In archeologische contexten komen pollen en sporen met name voor in allerlei grondsporen die tot onder het permanente niveau van het grondwater reiken, zoals sloten, waterputten, kuilen, humeuze ophogingspakketten en akkerlagen. Ook in bijvoorbeeld esdekken - gelegen boven de grondwaterspiegel - blijft deze materiaalcategorie bewaard. 20 + 21 +== Onderzoek == 22 + 23 +=== Landschap en milieu === 24 + 25 +Palynologisch onderzoek is bij uitstek toepasbaar voor het verkrijgen van informatie over landschap en milieu en de ontwikkelingen daarvan in de tijd. Het verdient aanbeveling om palynologisch onderzoek te combineren met fysisch geografisch en bodemkundig onderzoek, zodat een precieze inrichting van het landschap in bepaalde opeenvolgende perioden mogelijk is. De monsterlocaties voor het onderzoek naar landschap en milieu liggen bij voorkeur buiten de nederzetting en daarmee vaak buiten de opgraving. Ongestoorde bodems en sedimenten zijn voorwaarde voor een goed resultaat. 26 + 27 +=== Landbouw === 28 + 29 +Een voorbeeld voor dit onderzoeksthema is palynologisch onderzoek aan esdekken. Met dit onderzoek verkrijgt men informatie over de verbouwde gewassen en de opgebrachte organische meststoffen. Esdekken liggen over het algemeen ruim boven het grondwater. Toch zijn de bodemomstandigheden zodanig dat het pollen bewaard blijft. Ook in eergetouwsporen kunnen pollen en sporen van de planten die ooit op de akker stonden, bewaard gebleven zijn. De conserveringscondities zijn hier echter minder gunstig en de kans dat het pollen bewaard is gebleven, is het grootst op plaatsen waar de akkers in een vochtig milieu lagen; bijvoorbeeld ploegsporen op veen die door zand zijn overstoven of ploegsporen op zand die met veen of klei zijn afgedekt. Coprolieten en (gemineraliseerde) mest van bijvoorbeeld runderen, geiten, schapen bevatten veel pollen. Analyse van deze resten levert informatie over het voedsel van deze dieren en/of de weidegronden waar ze hebben gelopen. 30 + 31 +=== Voedsel- en gebruiksplanten === 32 + 33 +Het onderzoek aan botanische macroresten (zaden, vruchten, etc.) is bij uitstek geschikt om informatie te verkrijgen over voedsel- en gebruiksplanten. Palynologisch onderzoek kan aanvullende informatie leveren, met name over planten waarvan geen zaden of vruchten zijn gegeten, maar bijvoorbeeld bladeren. In toenemende mate wordt dit facet van het pollenonderzoek uitgevoerd als onderdeel van het archeobotanisch onderzoek. Aangezien het pollen alleen in onverkoolde vorm bewaard blijft, komen met name de archeologische sporen in aanmerking die permanent in contact met het grondwater hebben gestaan, zoals vullingen van beerputten, waterputten en diepe kuilen. 34 + 35 += Botanische macroresten = 36 + 37 +== Aard en voorkomen == 38 + 39 +Onder botanische macroresten worden verstaan: * diverse onderdelen van planten, zoals zaden, vruchten, stengels, dorsresten, wortels, knollen; * uit planten samengestelde resten, zoals etensresten (brood, pap), aankoeksels in potten; * imprints in met name aardewerk en huttenleem. Het gaat hier doorgaans om kleine resten (0,25 - 5 mm), die nauwelijks met het blote oog zichtbaar zijn. Niet alleen de grootte van de resten, maar ook het feit dat deze door grond omgeven zijn, maakt dat ze tijdens het veldwerk meestal niet worden gezien. Alleen een concentratie van botanisch materiaal of resten groter dan 5 mm, bijvoorbeeld kersenpitten of schaaldelen van hazelnoten, zijn in het veld herkenbaar. Omdat deze botanische macroresten over het algemeen zo klein zijn, is het gebruikelijk om grondmonsters te nemen. In grondmonsters kan een breed scala aan plantenresten voorkomen. Zaden, vruchten en houtskool zijn de meest voorkomende plantenresten. De mogelijkheden voor houtskoolonderzoek worden elders besproken. Naast de al genoemde zaden en vruchten komen in de grondmonsters ook regelmatig plantenresten voor, die op het eerste gezicht niet te identificeren zijn. Het kan daarbij gaan om plantenvezels, (verkoolde) etensresten of resten van wortels en knollen. Met behulp van een microscoop (soms is daarvoor een electronenmicroscoop nodig) zijn deze resten meestal op naam te brengen. Ook in aangekoekte lagen in potten of kuipen kunnen herkenbare plantenresten aanwezig zijn, die zicht kunnen geven op de herkomst van het aankoeksel (voedsel of één of ander ambachtelijk proces). Plantaardig materiaal 2. BOTANISCHE MACRORESTEN VELDHANDLEIDING ARCHEOLOGIE 13 Bemonstering ten behoeve van botanische macroresten. Neem een representatief monster uit de vulling en voorkom contaminatie met andere lagen of pakketten. In met name aardewerk en huttenleem kunnen goed herkenbare indrukken van plantenresten voorkomen. De plantenresten zelf zijn vaak verdwenen. De indrukken bevatten over het algemeen voldoende kenmerken voor determinatie. Voor dit onderdeel is overleg tussen de aardewerkspecialist en de botanisch specialist aan te bevelen. Botanische macroresten komen voor in verkoolde, onverkoolde of gemineraliseerde vorm. In archeologische context kunnen plantenresten alleen onder invloed van vuur verkoold zijn. In verkoolde vorm kan het materiaal in alle typen archeologische sporen bewaard blijven. Verkoolde resten zijn echter kwetsbaar. De temperatuur waaronder de resten verkoolden als ook allerlei (post)depositionele processen beïnvloeden de kwaliteit van het verkoolde materiaal. In onverkoolde vorm blijven resten met name onder extreem droge òf onder zuurstofarme, natte omstandigheden bewaard. In archeologische context (in Nederland) hebben we vrijwel uitsluitend te maken met de tweede situatie. Dat betekent dat in archeologische sporen die permanent onder invloed van het grondwater hebben gestaan onverkoolde plantenresten kunnen voorkomen, bijvoorbeeld in waterputten, beerputten, kuilen, ophogingslagen. De kwaliteit van het onverkoolde materiaal is goed wanneer de sporen waarin ze terecht kwamen vanaf het begin van de depositie nat zijn geweest. Een slechtere conservering heeft altijd te maken met verdroging van de grond waarin de resten zich bevonden. Plantenresten mineraliseren wanneer ze met fosfaten in aanraking komen. Door het mineralisatieproces blijven plantenresten ook in droge milieus bewaard. De kwaliteit van gemineraliseerde resten is over het algemeen matig tot slecht. In het archeobotanisch onderzoek spelen deze resten, op een enkele uitzondering na, een ondergeschikte rol. Een enkele keer blijven plantenresten bewaard in de nabijheid van metaal. 40 + 41 +== Onderzoek == 42 + 43 +Onderzoek aan botanische macroresten levert waardevolle bijdragen over: * voedsel- en gebruiksplanten * landbouw (akkerbouw en veeteelt) * landschap en milieu * handel en nijverheid Daarnaast zijn met name zaden en vruchten bij uitstek geschikt voor 14Conderzoek, omdat - in tegenstelling tot hout - dit materiaal in zeer korte tijd meestal binnen één jaar gevormd is. 44 + 45 + 13 13 = Glas = 14 14 15 15 == Aard en voorkomen ==