<
From version < 2.1 >
edited by TerraIndex TerraIndex
on 2022/05/20 15:25
To version < 3.1 >
edited by TerraIndex TerraIndex
on 2022/05/27 08:56
>
Change comment: There is no comment for this version

Summary

Details

Page properties
Title
... ... @@ -1,1 +1,1 @@
1 -Archeologische indicatie
1 +Archeological indication
Content
... ... @@ -14,146 +14,145 @@
14 14  
15 15  == Nature ==
16 16  
17 -Glas ontstaat wanneer een mengsel van silicium met kalium of sodium of lood, en calcium wordt blootgesteld aan een hoge temperatuur. Bij circa 1000 graden Celsius in open vuur ontstaat een glasachtig gekristalliseerde substantie, ondoorzichtig maar met een dichte structuur die na vermaling, door middel van hitte verkit: faience. Het wordt voornamelijk aangetroffen in de vorm van kralen. Ze kunnen variëren in kwaliteit van solide tot brokkelig. In gesloten ovens met een hogere temperatuur waarbij glas smelt (<1200 graden Celsius), komt het zowel transparant als opaak (ondoorzichtig) voor, afhankelijk van toevoeging van kleurende metaaloxiden en brandatmosfeer. Glas komen we in veel verschillende kwaliteiten in de bodem tegen. Vaak is het oudtijds gebroken en als afval gedumpt. Het glas (ook het glas van de hoogste kwaliteit) is door mechanische (druk)kracht gefragmenteerd. Glas is gevoelig voor vocht. Glaswerk uit Romeinse- en Vroegmiddeleeuwse graven is in veel gevallen nog gaaf aan te treffen. Laat- en postmiddeleeuws gebruiksglas is vaak van slechte kwaliteit waardoor het voor vocht extra gevoelig is. Onzuivere samenstelling van de (kwalitatief mindere) grondstoffen, te korte brandtijd van het mengsel en/of te lage brandtemperatuur zijn daar debet aan. Ook de bodemsamenstelling heeft invloed op de kwaliteit en conservering van het glas. Onderzoek Glas biedt veel onderzoeksmogelijkheden op sociaal-economisch gebied, waaronder de reconstructie van handelsroutes en -betrekkingen en technologische ontwikkelingen in het verleden. De hoge status die glaswerk in veel periodes genoot, resulteerde in modegevoelige producten waardoor de verschillende modellen elkaar snel opvolgden. Glazen voorwerpen hebbent vanwege de fragiliteit doorgaans een relatief korte levensduur. Glazen objecten zijn daarom zeer geschikt voor het vaststellen van de datering van archeologische complexen. Bij het glasonderzoek worden kwalitatieve (zoals bijvoorbeeld kleur, hoedanigheid en functie van het voorwerp) en kwantitatieve eigenschappen (zoals aantal scherven, gewicht, fragmentatiegraad, en minimum aantal exemplaren) vastgesteld. Bij voorwerpen en, in mindere mate, scherven kan door middel van typo-chronologie de relatieve datering worden bepaald.><1200 graden Celsius), komt het zowel transparant als opaak (ondoorzichtig) voor, afhankelijk van toevoeging van kleurende metaaloxiden en brandatmosfeer. Glas komen we in veel verschillende kwaliteiten in de bodem tegen. Vaak is het oudtijds gebroken en als afval gedumpt. Het glas (ook het glas van de hoogste kwaliteit) is door mechanische (druk)kracht gefragmenteerd. Glas is gevoelig voor vocht. Glaswerk uit Romeinse- Vroegmiddeleeuwse graven is in veel gevallen nog gaaf aan te treffen. Laat- en post middeleeuws gebruiksglas is vaak van slechte kwaliteit waardoor het voor vocht extra gevoelig is. Onzuivere samenstelling van de (kwalitatief mindere) grondstoffen, te korte brandtijd van het mengsel en/of te lage brandtemperatuur zijn daar debet aan. Ook de bodemsamenstelling heeft invloed op de kwaliteit en conservering van het glas.
17 +Glass is created when a mixture of silicon with potassium or sodium or lead, and calcium is exposed to a high temperature. At about 1000 degrees Celsius in an open fire, a glassy crystallized substance, opaque but with a dense structure that, after grinding, is solidified by heat: faience. It is found mainly in the form of beads. They can vary in quality from solid to friable. In closed kilns with a higher temperature at which glass melts (<1200 degrees Celsius), it occurs both transparent and opaque (opaque), depending on the addition of coloring metal oxides and firing atmosphere. Glass is encountered in many different qualities in the soil. Often it was broken in the old days and dumped as waste. Glass (even the highest quality glass) has been fragmented by mechanical (pressure) force. Glass is sensitive to moisture. Glassware from Roman-early medieval graves can be found intact in many cases. Late and post-medieval utility glass is often of poor quality, making it extra sensitive to moisture. Impure composition of the (lower quality) raw materials, too short firing time of the mixture and/or too low firing temperature are to blame. The composition of the soil also affects the quality and conservation of the glass.
18 18  
19 19  == Research ==
20 20  
21 -Glas biedt veel onderzoeksmogelijkheden op sociaaleconomisch gebied, waaronder de reconstructie van handelsroutes en – betrekkingen en technologische ontwikkelingen in het verleden. De hoge status die glaswerk in veel periodes genoot, resulteerde in modegevoelige producten waardoor de verschillende modellen elkaar snel opvolgden. Glazen voorwerpen hebbent vanwege de fragiliteit doorgaans een relatief korte levensduur. Glazen objecten zijn daarom zeer geschikt voor het vaststellen van de datering van archeologische complexen. Bij het glasonderzoek worden kwalitatieve (zoals bijvoorbeeld kleur, hoedanigheid en functie van het voorwerp) en kwantitatieve eigenschappen (zoals aantal scherven, gewicht, fragmentatiegraad, en minimum aantal exemplaren) vastgesteld. Bij voorwerpen en, in mindere mate, scherven kan door middel van typo-chronologie de relatieve datering worden bepaald.
21 +Glass offers many research opportunities in the socio-economic field, including the reconstruction of trade routes and relations and technological developments in the past. The high status that glassware enjoyed in many periods resulted in fashionable products, so that the various models succeeded each other rapidly. Glass objects generally have a relatively short lifespan due to their fragility. Glass objects are therefore very suitable for determining the dating of archaeological complexes. The glass examination determines qualitative (e.g. color, quality and function of the object) and quantitative characteristics (e.g. number of shards, weight, degree of fragmentation, and minimum number of specimens). For objects and, to a lesser extent, shards, relative dating can be determined by typo-chronology.
22 22  
23 -
24 24  = Metal =
25 25  
26 26  == Nature ==
27 27  
28 -Metaal wordt onder toevoeging van energie uit delfstoffen verkregen. Als gevolg hiervan is het een in wezen instabiele materiaalgroep die geneigd is om weer tot de oorspronkelijke toestand, die van erts, te vergaan. Als gevolg van (elektro)chemische processen zijn metalen in de bodem onderhevig aan corrosie. De aard en mate van corrosie is afhankelijk van een groot aantal variabelen in de bodemgesteldheid en in de eigenschappen van het metaal. De belangrijkste variabelen in de bodem zijn: de zuurgraad en het vochtgehalte van de bodem, de hoeveelheid en aard van de aanwezige ionen, de doorlaatbaarheid van de bodem en daarmee de snelheid van uitwisseling van ionen en gassen. Wat het object betreft zijn de homogeniteit van de samenstelling, de oppervlakteruwheid en het oxidatiepotentiaal van het metaal de belangrijkste factoren. Het snelste verval vind plaats in een relatief droge, zandige en goed doorlatende bodem. Metaal blijft het best behouden in een bodem die nat, compact en rijk aan organische bestanddelen is. In deze omgevingstypen ontstaan respectievelijk aërobe en anaërobe corrosiepatronen. Voor metaal van de zeebodem geldt in grote lijnen hetzelfde als voor vondsten van het land. Materiaal dat zich onder water onder lagen organisch materiaal bevindt, zal een corrosiepatroon vertonen dat vergelijkbaar is met dat van een anaërobe omgeving, met dien verstande dat de maritieme omgeving door het hoge zoutgehalte (chloor) een meer agressieve corrosie te zien geeft. Van metaal zijn in de oudheid tal van producten vervaardigd. Bij archeologisch onderzoek kunnen metalen objecten als verloren object, afval, productierestant of in de vorm van bijgaven in begravingen aangetroffen worden.
27 +Metal is obtained from minerals under the addition of energy. As a result, it is an essentially unstable group of materials that is prone to decay back to its original state, that of ore. As a result of (electro)chemical processes, metals in the soil are subject to corrosion. The nature and extent of corrosion depends on a large number of variables in soil conditions and in the properties of the metal. The most important variables in the soil are: the acidity and moisture content of the soil, the amount and nature of ions present, the permeability of the soil and thus the rate of exchange of ions and gases. As for the object, the homogeneity of its composition, the surface roughness and the oxidation potential of the metal are the most important factors. The fastest decay occurs in a relatively dry, sandy and well permeable soil. Metal is best retained in a soil that is wet, compact and rich in organic constituents. In these environment types, aerobic and anaerobic corrosion patterns occur, respectively. For metal from the seafloor, the same is largely true as for finds from the land. Material located underwater beneath layers of organic material will exhibit corrosion patterns similar to those of an anaerobic environment, except that the maritime environment will exhibit more aggressive corrosion due to the high salt content (chlorine). Many products were made of metal in ancient times. During archaeological research, metal objects may be found as lost objects, waste, production residues, or in the form of burial gifts.
29 29  
30 30  === **Iron** ===
31 31  
32 -In een zuurstofrijke omgeving vormt zich op ijzer een dikke laag corrosie in de vorm van ijzerhydroxide. Het object wordt in een relatief hoog tempo in corrosiemateriaal omgezet. Na het opgraven kan door een wisselwerking met atmosferisch vocht en in deze laag aanwezige chlorideionen een kristalomzetting plaatsvinden. Doordat de gehele corrosielaag van de ijzeren kern afschilfert, wordt aan het object grote schade toegebracht. Aërobe corrosiela-gen zijn herkenbaar aan het grote volume en de bruine kleur. Door een tijdige conserveringsbehandeling kan het corrosiemateriaal op het object over het algemeen redelijk behouden worden. - IJzer uit een anaërobe omgeving vertoont een dunnere corrosie die zwart van kleur is door de daarin voorkomende sulfiden en oxiden. Het gevaar van afschilferen is hier minder aanwezig. Doorgaans is nog een goed gedetailleerd ijzeren object onder de corrosielaag aanwezig. - Bij gietijzer vormt zich in nagenoeg elke bodem corrosie tussen de kristallen van het materiaal. Gietijzer is daardoor niet gemakkelijk te stabiliseren.
31 +In an oxygen-rich environment, a thick layer of corrosion in the form of iron hydroxide forms on iron. The object is converted into corrosion material at a relatively high rate. After excavation, crystal conversion can occur through interaction with atmospheric moisture and chloride ions present in this layer. As the entire corrosion layer flakes off the iron core, great damage is done to the object. Aerobic corrosion can be recognized by its large volume and brown color. With timely conservation treatment, the corrosion material on the object can generally be reasonably preserved. - Iron from an anaerobic environment exhibits a thinner corrosion that is black in color due to the sulfides and oxides present in it. The danger of flaking is less present here. Usually a well detailed iron object is still present under the corrosion layer. - In cast iron, corrosion forms between the crystals of the material in almost every soil. Cast iron is therefore not easy to stabilize.
33 33  
34 34  === **Cupperalloy** ===
35 35  
36 -Koper wordt meestal als brons (gelegeerd met tin) of messing (gelegeerd met zink) aangetroffen, maar ook objecten van zuiver koper komen voor.
35 +Copper is usually found as bronze (alloyed with tin) or brass (alloyed with zinc), but objects of pure copper also occur.
37 37  
38 -* In een goed beluchte bodem ontstaat aan koperlegeringen een weinig stabiel corrosiepatroon, vooral als er veel chloor in de bodem aanwezig is. Meestal bestaat de corrosie uit een egale donkergroene laag van carbonaten die hier en daar doorbroken wordt door licht blauwgroene puisten waar koperchloride te zien is: putcorrosie. Bij onoordeelkundige conservering en deponering kan bij dit materiaal later de zogenaamde bronspest ontstaan.
39 -* In een anaërobe omgeving ontstaan op koperlegeringen voornamelijk corrosieproducten die in water oplosbaar zijn. Hierdoor wordt het object als blank metaal gevonden. Deze vorm van verval wordt ook wel moor-patina genoemd. Uiteindelijk kan het object geheel in de bodem oplossen.
37 +* In well-aerated soils, copper alloys develop an unstable corrosion pattern, especially if there is a lot of chlorine in the soil. Usually the corrosion consists of an even dark green layer of carbonates that is broken here and there by light blue-green pustules where copper chloride can be seen: pitting corrosion. With improper preservation and deposition this material can later develop the so-called bronze plague.
38 +* In an anaerobic environment, mainly water-soluble corrosion products are formed on copper alloys. As a result, the object is found as bare metal. This form of decay is also called moor-patina. Eventually, the object may dissolve completely in the soil.
40 40  
41 41  === **Lead and tin** ===
42 42  
43 -Lood en tin zijn redelijk bestand tegen bodeminvloeden.
42 +Lead and tin are reasonably resistant to soil impacts.
44 44  
45 -* In een aërobe omgeving ontwikkelt zich op beide metalen een laag grijze corrosie die voornamelijk uit carbonaten bestaat.
46 -* In een anaërobe omgeving ontstaat een zeer dunne laag van zwarte sulfiden. Lood en tin komen vaak met elkaar in legering voor.
44 +* In an aerobic environment, a layer of gray corrosion consisting mainly of carbonates develops on both metals.
45 +* In an anaerobic environment a very thin layer of black sulfides develops. Lead and tin often occur in alloy with each other.
47 47  
48 -Tin kan door tinpest aangetast worden. Bij dit nog niet geheel begrepen vervalpatroon wordt het metallische tin omgezet in een lossere kristalstructuur die weinig samenhang heeft. Tinpest ontstaat alleen bij temperaturen beneden 13 graden Celsius, doch waarnemingen van ontstaan ervan bij temperaturen beneden het vriespunt zijn niet bekend. Waarnemingen van het ontstaan van tinpest in de bodem zijn zeer zeldzaam.
47 +Tin can be affected by tin plague. In this not yet fully understood decay pattern, the metallic tin is converted into a looser crystal structure that has little cohesion. Tinning plague only occurs at temperatures below 13 degrees Celsius, but observations of its occurrence at temperatures below freezing are unknown. Observations of the occurrence of plague in soil are very rare.
49 49  
50 50  === **Silver** ===
51 51  
52 -Hoewel zilver een tamelijk edel metaal is, verdraagt het een verblijf in de bodem slechter dan bijvoorbeeld lood of tin.
51 +Although silver is a fairly noble metal, it tolerates a stay in the soil worse than, say, lead or tin.
53 53  
54 -* In een luchtige bodem ontstaat een grijze laag zilverchloride. Dit materiaal is lichtgevoelig en verkleurt daardoor in korte tijd naar paars. Niet zelden is het object sterk aangetast.
55 -* In een anaërobe bodem vormt zich op zilver een laag sulfide die relatief eenvoudig te verwijderen is en waaronder zich meestal nog een weinig aangetast object bevindt.
53 +* In airy soil a gray layer of silver chloride forms. This material is sensitive to light and therefore discolors to purple in a short time. Not infrequently the object is strongly corroded.
54 +* In an anaerobic soil a layer of sulphide forms on silver that is relatively easy to remove and under which there is usually still a little tarnished object.
56 56  
57 -Zilver wordt vaak met koper gelegeerd waardoor een zilveren object met een groene koperoxide overdekt kan zijn en daardoor aanvankelijk abusievelijk voor koper aangezien wordt.
56 +Silver is often alloyed with copper so a silver object may be covered with a green copper oxide and therefore initially be mistaken for copper.
58 58  
59 59  === **Gold** ===
60 60  
61 -Goud wordt door een verblijf in de bodem niet aangetast. Bij een laag goudgehalte kan door andere in de legering aanwezige componenten wel een corrosielaag ontstaan. Op goud vormt zich vaak een bruine neerslag van ijzerzouten, die goed te verwijderen is. Metaal wordt dikwijls in samenhang met andere materialen aangetroffen, wat voor verdere behandeling een complicerende factor is. In voorkomende gevallen laat men de behandeling van het meest kwetsbare materiaal prevaleren. Op metalen objecten worden geregeld gemineraliseerde restanten van vergane organische materialen waargenomen, bijvoorbeeld van hout, textiel of leer. Omdat materiaal zeer informatief is, moet hiermee zeer voorzichtig worden omgesprongen.
60 +Gold is not affected by staying in the soil. However, if the gold content is low, other components present in the alloy can cause a corrosion layer to form. A brown precipitate of iron salts often forms on gold, which is easy to remove. Metal is often found in association with other materials, which complicates further treatment. If necessary, the treatment of the most vulnerable material is given priority. Mineralized remnants of decayed organic materials, e.g. wood, textile or leather, are regularly observed on metal objects. As material is very informative, this should be handled with great care.
62 62  
63 63  == Research ==
64 64  
65 -Metaal is in de oudheid een materiaal dat moeilijk te winnen en daardoor kostbaar was. In een cultuur worden van metaal dikwijls objecten vervaardigd die karakteristiek zijn voor beroepsuitoefening, huishouden en rituelen. Eenmaal opgegraven kunnen zij veel informatie verschaffen over vroegere maatschappelijke structuren. Ook geven zij inzicht in de ontwikkeling van de (vervaardigings-)techniek. Vaak zijn deze objecten aan een duidelijke vormontwikkeling onderhevig wat een gebruik als dateringsmateriaal mogelijk maakt. Vooral munten vormen een betrouwbare en relatief eenvoudig te raadplegen dateringsbron. Omdat metalen objecten in grote aantallen bij opgravingen aangetroffen worden, dient eerst een selectie toegepast te worden. Hierbij wordt voor elk object bepaald of het voldoende informatie geeft om een individuele gang door het onderzoekstraject te rechtvaardigen. Dit houdt in dat het object bij het onderzoek beschreven en afgebeeld zal worden en dat het naderhand ter verificatie op te sporen moet zijn. Een dergelijk object van hoge informatiewaarde krijgt daarom een uniek vondstnummer en wordt, indien mogelijk, geconserveerd. Objecten van een lagere informatiewaarde worden bij verder onderzoek niet individueel behandeld, maar hooguit per spoor als groep beschreven, gewogen of gemeten. De selectie van het materiaal wordt gemaakt door de veldarcheoloog, in samenwerking met de materiaalspecialist en bij voorkeur ook met de conserveringsdeskundige. De bij onderzoek verzamelde informatie vormt het uitgangspunt voor de maatschappelijke en economische duiding van een context of vindplaats. Met betrekking tot de materiaalcategorie metaal’ kunnen voorts een aantal specifieke onderzoekstechnieken worden genoemd:
64 +In ancient times, metal was a material that was difficult to extract and therefore expensive. In a culture, objects are often made of metal that are characteristic of occupations, households and rituals. Once excavated, they can provide a lot of information about past social structures. They also provide insight into the development of the (manufacturing) technique. Often these objects are subject to a clear development of form, which makes their use as dating material possible. Coins in particular are a reliable and relatively easy to consult dating source. Because metal objects are found in large numbers in excavations, a selection must first be made. For each object it is determined whether it provides enough information to justify an individual course of research. This means that the object will be described and depicted during the research and that it must be possible to trace it afterwards for verification. Objects of high informational value are therefore given a unique find number and, if possible, preserved. Objects with a lower information value will not be treated individually during further research, but at most described, weighed or measured per trace as a group. The selection of the material is made by the field archaeologist, in collaboration with the material specialist and preferably also with the preservation expert. The information gathered during research forms the starting point for the social and economic interpretation of a context or site. A number of specific investigation techniques can also be mentioned with regard to the material category 'metal':
66 66  
67 -* Röntgenonderzoek. Individueel te behandelen objecten kunnen, als reinigen en conserveren niet mogelijk is, met behulp van röntgen onderzocht en afgebeeld worden.
68 -* Microscopie. Met optische of elektronenmicroscoop wordt het oppervlak bestudeerd om informatie te verzamelen over bewerkings- en gebruikssporen en over gemineraliseerde organische resten.
69 -* Metaalkundige analyse. Een polijstplaatje van een monster van het object wordt microscopisch bestudeerd. Vervaardigingstechniek, bewerking en corrosie laten karakteristieke sporen na.
70 -* Röntgenfluorescentie en andere element-analysetechnieken. Van een metaalmonster wordt de materiaalsamenstelling bepaald. Hierin kunnen aanwijzingen voor materiaalgebruik en bewerkingstechniek worden gevonden
71 -* Röntgendiffractie. Door de kristalstructuur te bepalen kan informatie over corrosieprocessen verkregen worden.
72 -* Massa-spectrometrie. De verhouding van de verschillende isotopen van een metaal wordt vastgesteld. Hiermee kan in sommige gevallen de herkomst van het materiaal worden bepaald.
66 +* X-ray examination. If cleaning and preservation are not possible, individual objects can be examined and depicted using X-rays.
67 +* Microscopy. With optical or electron microscope, the surface is studied to gather information on processing and use traces and on mineralized organic residues.
68 +* Metallic analysis. A polishing plate from a sample of the object is studied microscopically. Manufacturing technique, machining and corrosion leave characteristic traces.
69 +* X-ray fluorescence and other elemental analysis techniques. The material composition of a metal sample is determined. Indications for material use and processing technique can be found here
70 +* X-ray diffraction. By determining the crystal structure, information about corrosion processes can be obtained.
71 +* Mass spectrometry. The ratio of the different isotopes of a metal is determined. This can be used to determine the origin of the material in some cases.
73 73  
74 -Voorafgaand aan microscopisch onderzoek mag het te bestuderen materiaal niet geïmpregneerd worden. Bij de overige analytische onderzoekstechnieken worden aan de behandeling van de vondsten geen eisen gesteld, omdat ze uitgaan van een monster aan de binnenzijde van het materiaal.
73 +Prior to microscopic examination, the material to be studied may not be impregnated. The other analytical research techniques do not impose any requirements on the handling of the finds, because they assume a sample from the inside of the material.
75 75  
76 76  = Natural stone =
77 77  
78 78  == Nature ==
79 79  
80 -In de archeologie wordt de term natuursteen gebruikt om onderscheid aan te brengen tussen steen en steenachtige materialen die kunstmatig, door de mens gemaakt zijn, zoals aardewerk en slakken. Steen is een algemene naam voor gesteente (rots”), dat als afzonderlijke stukken, al dan niet bekapt of verbrijzeld in archeologische context kan worden aangetroffen. Gesteenten zijn in de natuur voorkomende aggregaten van één of meer mineralen. Ze kunnen grofweg in drie hoofdgroepen ingedeeld worden:
79 +In archaeology, the term natural stone is used to distinguish between stone and stony materials that are artificial, man-made, such as pottery and slag. Stone is a general name for rock ("rock"), which may be found as individual pieces, either cut or crushed, in archaeological contexts. Rocks are naturally occurring aggregates of one or more minerals. They can be broadly classified into three main groups:
81 81  
82 -1. Magmatische gesteenten: ontstaan door stolling van magma, dat is vloeibaar gesteentemateriaal. Voorbeelden: graniet, bazalt, tefriet.
83 -1. Sedimentaire gesteenten: door verschillende processen (verwering, erosie, afzetting en eventueel verkitting) aan ( of dicht onder) het aardoppervlak gevormd. Voorbeelden: zandsteen, siltsteen, kalksteen, vuursteen, maar ook losse gesteenten als klei en zand horen hiertoe.
84 -1. Metamorfe gesteenten: gesteenten die bij verhoogde temperatuur (en vaak ook verhoogde druk) een verandering hebben ondergaan in structuur en/of mineralogische samenstelling. Voorbeelden: leisteen, marmer, kwartsiet.
81 +1. Magmatic rocks: formed by solidification of magma, which is liquid rock material. Examples: granite, bazalt, tephrite.
82 +1. Sedimentary rocks: formed by various processes (weathering, erosion, deposition and possibly charring) at (or close to) the earth's surface. Examples: sandstone, siltstone, limestone, flint, but also loose rocks such as clay and sand belong to this category.
83 +1. Metamorphic rocks: rocks that have undergone a change in structure and/or mineralogical composition at increased temperature (and often also increased pressure). Examples: slate, marble, quartzite.
85 85  
86 -Archeologen spreken vaak van natuursteen en vuursteen, alsof het twee naast elkaar staande, verschillende categorieën betreft. Dit is nomenclatorisch onjuist (vgl. “dieren en koeien”). Daar vuursteen in de Steentijd de belangrijkste grondstof was, is er een eigen specialisme ontstaan, waarbij de aandacht voor andere steensoorten is veronachtzaamd. In deze specialismen is veel kennis ontwikkeld omtrent typologie, productietechnieken en gebruikssporen, die ook van nut zouden kunnen zijn voor voorwerpen van andere steensoorten die in de Steentijd zijn gebruikt. Het verdient dan ook aanbeveling dat de vuursteenspecialist zijn kennis naar deze steensoorten uitbreidt, of dat deze specialist zeer nauw samenwerkt met de specialist voor de andere steensoorten. Om die reden wordt voor de behandelwijze van het vroege steenmateriaal verwezen naar het hoofdstuk over vuursteen. Gesteenten zijn in het verleden gebruikt voor de productie van diverse soorten gereedschap (slijpstenen, maalstenen, vijzels, gewichten, etc.) bouw- en beeldhouwwerk, waaronder sarcofagen. Gesteenten zijn ook gewonnen voor de productie van aardewerk, glas en metalen (ook ertsen zijn gesteenten!). Verder zijn de organogene sedimenten van belang, zoals steenkool, barnsteen, koraal en git. Ook sierstenen kunnen worden aangetroffen, zoals edelstenen (topaas), halfedelstenen (granaat/almandien en diverse kwartsvarianten, etc.). In ons land worden veel stenen als zwerf-/rolsteen gevonden, terwijl andere in groeves zijn gewonnen uit vast gesteente
85 +Archaeologists often refer to natural stone and flint as if they were two adjacent, distinct categories. This is nomenclaturally incorrect (cf. "animals and cows"). Since flint was the most important raw material in the Stone Age, a specialism of its own has developed, neglecting attention to other stone types. In these specialties much knowledge has been developed about typology, production techniques and traces of use, which could also be useful for objects made of other stone types used in the Stone Age. It is therefore recommended that the flint specialist extends his knowledge to these types of stone, or that he works very closely with the specialist for the other types of stone. For this reason, reference is made to the chapter on flint for the treatment of early stone material. Rocks have been used in the past for the production of various types of tools (grindstones, grinding stones, mortars, weights, etc.) building and sculpture, including sarcophagi. Rocks have also been mined for the production of pottery, glass and metals (ores are also rocks!). Also of interest are organogenic sediments, such as coal, amber, coral, and git. Ornamental stones may also be found, such as precious stones (topaz), semi-precious stones (garnet/almandine and various quartz varieties, etc.). In our country, many stones are found as boulders/rolling stones, while others are quarried from solid rock
87 87  
88 88  == Research ==
89 89  
90 -Natuursteen komt voor op nagenoeg alle archeologische vindplaatsen, vanaf het Paleolithicum tot de Moderne Tijd en het is verbazingwekkend dat het, met uitzondering van vuursteen, een stiefmoederlijk behandelde vondstcategorie is, die lang niet altijd gedetermineerd wordt en soms maar ten dele verzameld wordt. De afwezigheid van vast gesteente in Nederland maakt juist dat deze vondstcategorie zo rijk aan informatie is. Naast de typologie van bepaalde voorwerpen, geeft het inzicht in op de site verrichte ambachten, in activiteitsgebieden en de intensiteit daarvan, denk aan malen, vissen, slijpen (metaalbewerking). Het geeft ook inzicht in de technologie van de gereedschapsproductie. Vanaf de Romeinse tijd draagt het natuursteenonderzoek bij aan de kennis van bouwmaterialen en -technieken. Herkomstbepalingen van steen draagt bij aan de kennis over handelscontacten en netwerken. In sommige gevallen kan ook natuursteen bijdragen aan de datering van de vindplaats, dit geldt vooral voor Romeins en (Vroeg-) Middeleeuws materiaal. Het reguliere onderzoek omvat de macroscopische determinatie van de steensoort en het object wat er van gemaakt is. Dit omvat kwalitatieve eigenschappen (kleur, vorm, steensoort, bewerking-/gebruiksspoor, type van artefact, typo-chronologie, postdepositionele sporen) en kwantitatieve eigenschappen (formaat, aantal, gewicht en fragmentatiegraad). Specifiek onderzoek wordt gebruikt om bovengenoemde kwalitatieve eigenschappen te kwantificeren, zoals het meer inzicht krijgen in steensoorten en hun herkomstgebieden; aard van gebruiks-/productiesporen; conserveringstoestand en degradatie processen van de verschillende steensoorten in verschillende bodemmilieus. De volgende technieken worden algemeen gebruikt:
89 +Natural stone occurs at virtually all archaeological sites, from the Paleolithic to the Modern Period and it is surprising that, with the exception of flint, it is a stepmotherly find category, by no means always determined and sometimes only partially collected. The absence of solid rock in the Netherlands is precisely why this find category is so rich in information. In addition to the typology of certain objects, it provides insight into the crafts carried out at the site, into areas of activity and the intensity thereof, for example milling, fishing, grinding (metalworking). It also provides insight into the technology of tool production. From the Roman period onwards, natural stone research contributes to the knowledge of building materials and techniques. Provenance determinations of stone contribute to knowledge of trade contacts and networks. In some cases, natural stone can also contribute to the dating of the site, this is especially true of Roman and (Early) Medieval material. The regular research includes the macroscopic determination of the stone type and the object that was made from it. This includes qualitative features (color, shape, stone type, machining/use traces, type of artifact, typo-chronology, post-depositional traces) and quantitative features (size, number, weight and degree of fragmentation). Specific research is used to quantify the above qualitative properties, such as gaining a better understanding of stone types and their areas of origin; nature of use/production traces; conservation status and degradation processes of the different stone types in different soil environments. The following techniques are commonly used:
91 91  
92 -* microscopische analyses (doorvallend/opvallend licht);
93 -* röntgendiffracometrie (XRD), voor het mineralogisch onderzoek.
94 -* microprobe en scanning electron microscope (SEM) voor in situ analyses in een voorwerp.
91 +* microscopic analyses (transmitted/striking light);
92 +* X-ray diffraction (XRD), for mineralogical research.
93 +* microprobe and scanning electron microscope (SEM) for in situ analyses in an object.
95 95  
96 -Verder bestaan er fysisch-chemische analysemethoden, zoals neutronenactiveringsanalyse (NAA), röntgenfluorescentie (XRF), infraroodspectrometrie (IR) en vele andere om de samenstelling (hoofd- en/of sporenelementen) te bepalen. In enkele gevallen kan het zinvol om fysische eigenschappen zoals soortelijke gewicht of breeksterkte te bepalen.
95 +In addition, physicochemical analysis methods exist, such as neutron activation analysis (NAA), X-ray fluorescence (XRF), infrared spectrometry (IR) and many others to determine composition (major and/or trace elements). In some cases, it may be useful to determine physical properties such as specific gravity or breaking strength.
97 97  
98 98  = Unburned/burned bones =
99 99  
100 100  == Nature (animal) ==
101 101  
102 -Dierlijke resten kunnen als losse skeletelementen of fragmenten daarvan gevonden worden (slacht-, consumptie en productieafval), maar ook in anatomisch verband worden aangetroffen en deel uitmaken van een meer of minder compleet skelet. Het dier kan zijn geofferd of anderszins bewust zijn begraven, of een natuurlijke dood zijn gestorven. De skeletelementen kunnen onbeschadigd zijn, maar ook vraat-, snij-, kap- of andere bewerkingssporen vertonen. Dierlijke resten kunnen ook worden gebruikt voor het maken van voorwerpen (artefacten) of deel uitmaken van een, uit meerdere materialen samengesteld, voorwerp (bijvoorbeeld benen heft van een ijzeren mes).
101 +Animal remains may be found as individual skeletal elements or fragments thereof (slaughter, consumption and production waste), but may also be found in anatomical context and form part of a more or less complete skeleton. The animal may have been sacrificed or otherwise deliberately buried, or may have died a natural death. The skeletal elements may be undamaged, but may also show signs of foraging, cutting, felling, or other processing. Animal remains may also be used to make objects (artifacts) or be part of an object composed of multiple materials (e.g., bone handle of an iron knife).
103 103  
104 104  == Research (animal) ==
105 105  
106 -Het belang van dierlijk materiaal kan voor de archeologie moeilijk onderschat worden. De vondstgroep kan onder andere een bijdrage leveren aan de reconstructie van het landschap, aan de kennis van de ontwikkeling en gezondheidstoestand van (huis)dieren in het verleden en aan het duiden van talrijke sociaal-economische en religieuze aspecten van vroegere samenlevingen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de voedseleconomie (of er sprake is van, en zo ja, de wijze waarop jacht en veeteelt werden bedreven), aan de relatie tussen vleesconsumptie en sociale status en aan ambachtelijke productieprocessen.
105 +The importance of animal material for archaeology can hardly be underestimated. Among other things, the find group can contribute to the reconstruction of the landscape, to the knowledge of the development and health status of (domestic) animals in the past and to the interpretation of numerous socio-economic and religious aspects of past societies. These may include, for example, the food economy (whether there was, and if so, how hunting and animal husbandry were practiced), the relationship between meat consumption and social status, and craft production processes.
107 107  
108 -Bij het archeozoölogisch onderzoek worden kwalitatieve (zoals bijvoorbeeld diersoort, skeletonderdeel, gebitsslijtage) en kwantitatieve eigenschappen (zoals aantal, gewicht, fragmentatiegraad) vastgesteld. Deze basisgegevens vormen het uitgangspunt voor het archeozoölogisch onderzoek van een context of vindplaats. Voorwerpen kunnen soms typochronologisch worden gedateerd. Er bestaan enkele specifiek(e) onderzoeksvormen en -technieken:
107 +The archaeozoological survey establishes qualitative (e.g., animal species, skeletal component, dentition) and quantitative characteristics (e.g., number, weight, degree of fragmentation). These basic data form the starting point for the archaeozoological investigation of a context or site. Objects can sometimes be dated typochronologically. There are some specific research forms and techniques:
109 109  
110 -* datering: de absolute ouderdom van botmateriaal (verbrand en onverbrand) kan door middel van 14C datering worden vastgesteld;
111 -* DNA-onderzoek;
112 -* Chemische analyse;
113 -* Histologisch onderzoek: aan kleine monsters is via dit onderzoek het verschil tussen mens en dier, evenals de diersoort, vast te stellen. Tevens kan de conserveringstoestand van het bot worden vastgesteld;
114 -* Micro-wear analyse
109 +* dating: the absolute age of bone material (burned and unburned) can be determined by 14C dating;
110 +* DNA analysis;
111 +* Chemical analysis;
112 +* Histological examination: small samples can be used to determine the difference between humans and animals, as well as the species. The state of preservation of the bone can also be determined;
113 +* Micro-wear analysis
115 115  
116 -evenals de diersoort, vast te stellen. Tevens kan de conserveringstoestand van het bot worden vastgesteld;
115 +Micro-wear analysis can be used to determine the difference between humans and animals, as well as the animal species. The state of preservation of the bone can also be determined;
117 117  
118 118  == Nature (human) ==
119 119  
120 -Menselijk skeletmateriaal kan in verschillende vormen worden aangetroffen. In inhumatiegraven ligt het skelet meestal in anatomisch verband in een graf. De houding in het graf kan sterk varren. We maken onderscheid tussen primaire en secundaire inhumatiegraven. Primaire inhumatiegraven zijn graven waarin het intacte skelet wordt aangetroffen, zoals het werd gedeponeerd na het overlijden. Secundaire inhumatiegraven worden gekenmerkt doordat er sprake is van een behandeling van het lichaam na het overlijden en voor de bijzetting. In het geval van een secundaire begraving liggen de delen van het skelet doorgaans niet meer in anatomisch verband. Behalve inhumatiegraven komen ook crematiegraven voor. Na lijkverbranding kunnen de crematieresten op de brandplaats zijn achtergelaten ofwel in een urn of los in een kuil zijn bijgezet. Niet alle menselijke skeletresten worden aangetroffen in de context van een opzettelijke begraving. Lichamen kunnen zijn achtergelaten of achtergebleven zonder formeel te zijn begraven. Bovendien kunnen skeletelementen na deponeren in de bodem uit hun context zijn geraakt door diverse processen en activiteiten. Dergelijke skeletten zijn vaak incompleet en de teruggevonden delen kunnen vraatsporen, snijsporen, botbreuken en sporen van secundaire verbranding vertonen.
119 +Human skeletal material can be found in various forms. In inhumation graves, the skeleton usually lies in an anatomical position in a grave. The position in the grave can vary greatly. We distinguish between primary and secondary inhumation graves. Primary inhumation graves are those in which the intact skeleton is found, as it was deposited after death. Secondary inhumation graves are characterized by the fact that there is treatment of the body after death and before interment. In the case of a secondary burial, the parts of the skeleton are usually no longer in anatomical alignment. In addition to inhumation graves, cremation graves also occur. After burning, the cremation remains may have been left at the cremation site or placed in an urn or loose in a pit. Not all human skeletal remains are found in the context of an intentional burial. Bodies may have been abandoned or left behind without being formally buried. In addition, once deposited in the ground, skeletal elements may have been taken out of context by various processes and activities. Such skeletons are often incomplete, and recovered parts may show feeding marks, cut marks, bone fractures, and evidence of secondary burning.
121 121  
122 122  == Research (human) ==
123 123  
124 -Uit het skelet kunnen gegevens over geslacht, leeftijd, lichaamslengte en pathologie afgeleid worden. Daardoor geeft het skeletmateriaal informatie over de demografie en gezondheid van vroegere populaties. Relaties met de voedseleconomie en levenswijze zijn daarbij van belang. In samenhang met de archeologische context, zoals graftype en bijgaven, worden tradities in de behandeling van de dode belicht. Gegevens aangaande geslacht en leeftijd zijn van belang voor het onderzoek van de sociale en culturele aspecten van het grafritueel binnen een populatie en/of tussen verschillenden populaties in ruimte en tijd. Het onderzoek van menselijke skeletelementen is een onderdeel van de fysische antropologie. Het fysisch antropologisch onderzoek omvat de inventarisatie van de aanwezige skeletdelen, de bepaling van het geslacht en de schatting van leeftijd en lengte. Verder worden botmaten, niet-metrische variatie en eventuele pathologische veranderingen in het skelet gedocumenteerd. De beschrijving van crematieresten omvat eveneens gegevens over het gewicht, de fragmentatie en de verbrandingsgraad. Skeletmateriaal kan ook benut worden voor specifiek onderzoek:
123 +From the skeleton, data on gender, age, height and pathology can be derived. As a result, skeletal material provides information about the demographics and health of past populations. Relationships to the food economy and lifestyle are important here. In conjunction with the archaeological context, such as tomb type and accessory items, traditions in the treatment of the dead are highlighted. Data on gender and age are important for the study of the social and cultural aspects of burial ritual within a population and/or between different populations in space and time. The study of human skeletal elements is part of physical anthropology. Physical anthropological research includes the inventory of skeletal parts present, the determination of gender, and the estimation of age and length. In addition, bone measurements, non-metric variation, and any pathological changes in the skeleton are documented. The description of cremation remains also includes data on weight, fragmentation, and degree of combustion. Skeletal material can also be utilized for specific research:
125 125  
126 -* 14C-datering: voor de bepaling van de absolute ouderdom van botmateriaal (verbrand en onverbrand); indien AMS meteen ook isotopen onderzoek koolstof en stikstof isotopen! * DNA-onderzoek: voor de bepaling van genetische verwantschap en pathologisch onderzoek (monstername door of in overleg met specialist).
127 -* Chemische analyse: onderzoek van stabiele isotopen en sporenelementen voor de bepaling van paleodieet, toxische belasting en herkomst (monsters voor biochemisch onderzoek afspreken met specialist).
128 -* Entomologisch onderzoek: voor de studie van insecten uit de grafcontext (monstername door specialist).
129 -* Microscopisch onderzoek: door middel van histologisch onderzoek is het eveneens mogelijk de biologische leeftijd van een individu te bepalen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de pijpbeenderen en de gebitselementen. Verder kan histologisch onderzoek toegepast worden om pathologische veranderingen in het skelet nader te onderzoeken (monsters hoeven niet in veld genomen te worden).
130 -* Palynologisch onderzoek: regionale/lokale herkomst individu, bijvoorbeeld van bloemenbijgave in grafkuil (monstername door specialist).
131 -* Röntgenologisch onderzoek: ter bepaling van de leeftijd bij overlijden en diagnose van pathologische veranderingen in het skelet. * Aangezichtsreconstructie: om aan de hand van de schedel het aangezicht van personen uit het verleden te reconstrueren.
125 +* 14C dating: for the determination of the absolute age of bone material (burned and unburned); if AMS immediately also carbon and nitrogen isotope research! * DNA analysis: for the determination of genetic relationship and pathological examination (sample collection by or in consultation with specialist).
126 +* Chemical analysis: examination of stable isotopes and trace elements for the determination of paleo diet, toxic load and origin (arrange samples for biochemical examination with specialist).
127 +* Entomological examination: for the study of insects from the burial context (sample collection by specialist).
128 +* Microscopic examination: by means of histological examination it is also possible to determine the biological age of an individual. Here, the pipe bones and the teeth are used. Furthermore, histological examination can be used to further investigate pathological changes in the skeleton (samples do not need to be taken in the field).
129 +* Palynological examination: regional/local origin of individual, e.g. from floral by-products in burial pit (sample taken by specialist).
130 +* X-ray examination: to determine age at death and diagnose pathological changes in the skeleton. * Facial reconstruction: to reconstruct the face of individuals from the past on the basis of the skull.
132 132  
133 133  = Slags/sintels =
134 134  
135 135  == Nature ==
136 136  
137 -Dit hoofdstuk behandelt de resten van pyrotechnische processen, oftewel de afvalproducten die vrijkomen bij blootstelling van materiaal aan vuur. Bij de eerste selectie in het veld komen de volgende materialen vaak in de categorie slak terecht: ijzerslak, ijzererts, gebrande leem en gesinterd materiaal. Een slak is een afvalproduct van metaalproductie, -verwerking, en nonmetallurgische processen, zoals kalkbranden, baksteenproductie, aardewerkproductie en glasproductie en - verwerking. Gezien de resistentie tegen secundaire degradatie zal het materiaal in vrijwel elke site vanaf de Bronstijd voorkomen. Een uitzondering is gebrande leem, dat namelijk zeer fragiel kan zijn.
136 +This chapter deals with pyrotechnic process residues, or waste products released from exposure of material to fire. When first selected in the field, the following materials often end up in the slag category: iron slag, iron ore, burnt loam, and sintered material. A slag is a waste product of metal production, processing, and nonmetallurgical processes, such as lime burning, brick production, pottery production, and glass production and processing. Given its resistance to secondary degradation, the material will occur in virtually every site from the Bronze Age onward. An exception is burnt loam, which can in fact be very fragile.
138 138  
139 139  === **Ironslag** ===
140 140  
141 -IJzerslak kan van verschillende processen afkomstig zijn: productie van ijzer, en het zogenaamde herverhitten en smeden van ijzer. Productie-, en herverhittingsslakken worden in verhouding minder vaak teruggevonden, veel vaker gaat het om smeedslakken. Productie slakken kunnen in situ liggen (slakkenhoop, in of naast een oven, kuilovenslak in kuiloven). Herverhittings- en smeed slakken worden ook in situ aangetroffen (hamerslag in een smidse, smeedslakken in een smeedhaard), meestal echter worden de grotere exemplaren in een afvalkuil gevonden of verspreid over de opgraving. Productieslakken en smeedslakken zijn grofweg als volgt te onderscheiden: productieslakken hebben vaak een metallisch oppervlak en zijn niet magnetisch; smeedslakken hebben vaak een roestig uiterlijk en zijn magnetisch; herverhittingsslakken kunnen kenmerken van beide voorgaande typen slak hebben.
140 +Iron slag can come from several processes: production of iron, and the so-called reheating and forging of iron. Production, and reheating slag are found comparatively less often, much more often they are forging slag. Production slag can lie in situ (slag heap, in or next to a furnace, pit furnace slag in pit furnace). Reheating and forging slag are also found in situ (hammered slag in a forge, forging slag in a forge hearth), however, usually the larger specimens are found in a waste pit or scattered throughout the excavation. Production slag and forging slag can be roughly distinguished as follows: production slag often has a metallic surface and is not magnetic; forging slag often has a rusty appearance and is magnetic; reheating slag may have characteristics of both previous types of slag.
142 142  
143 143  === **Iron ore** ===
144 144  
145 -Dit kan als erts op een ijzerproductie site worden gevonden of als bouwmateriaal in een fundering.
144 +This may be found as ore at an iron production site or as building material in a foundation.
146 146  
147 147  === **Burned or sintered clay** ===
148 148  
149 -Dit wordt vaak bij het slakmateriaal aangetroffen. Gebrande klei van smeltkroezen of mallen kunnen samen met slakken voorkomen, maar dat hoeft niet. Deze laatste materialen worden gebruikt voor het smelten en gieten van metalen zoals koper en brons en niet bij de vroege ijzerverwerking. Voorafgaand aan een opgraving moeten de resultaten van veldverkenningen besproken worden met specialisten. Met name uit boorresultaten kunnen voorspellingen gedaan worden over de locatie en aard van het te verwachten materiaal.
148 +This is often found with the slag material. Burnt clay from crucibles or molds may occur along with slag, but it need not. The latter materials are used for melting and casting metals such as copper and bronze and not in early iron processing. Prior to an excavation, the results of field explorations should be discussed with specialists. In particular, from drilling results, predictions can be made about the location and nature of the material to be expected.
150 150  
151 151  == Research ==
152 152  
153 -Onderzoek aan slakken geeft inzicht in de technologie en organisatie binnen een site en de sociaal-economische condities waarbinnen een site functioneert zowel op regionaal als bovenregionaal niveau. Daarnaast levert het slakonderzoek kennis op van de materiële cultuur en draagt het bij aan het totaalbeeld van de site. Onderzoeksvragen en mogelijkheden zijn sterk afhankelijk van de periode en bodemgesteldheid, daarom worden hieronder een uitsplitsing gemaakt naar specifieke aandachtspunten per periode en vondstomstandigheden. In Nederland wordt een onderscheid gemaakt tussen een natte en een droge context. De primaire uitwerking van het onderzoek aan slakken omvat determinatie, wegen, datering en vaststellen van de archeologische context. Uit dit materiaal wordt vervolgens een selectie gemaakt voor nader onderzoek. Na het maken van een representatieve steekproef kan het overige materiaal weg. Aanvullend op het slakonderzoek worden alle botanische monsters met behulp van een röntgenapparaat gescand op het voorkomen van klein slakmateriaal. In overleg met de botanische afdeling worden de monsters verder verwerkt. Er bestaan enkele specifieke onderzoeksvormen en -technieken
152 +Snail research provides insight into the technology and organization within a site and the socio-economic conditions within which a site functions both at the regional and supra-regional levels. In addition, snail research provides knowledge of the material culture and contributes to the overall picture of the site. Research questions and possibilities are strongly dependent on the period and soil conditions, therefore a breakdown is given below into specific points of interest per period and find conditions. In the Netherlands a distinction is made between a wet and a dry context. The primary elaboration of the study of snails includes determination, weighing, dating and determining the archaeological context. From this material a selection is then made for further investigation. After making a representative sample, the remaining material can be discarded. In addition to the snail research, all botanical samples are scanned for the presence of small snail material using an x-ray machine. In consultation with the botanical department the samples are processed further. There are a few specific research forms and techniques
154 154  
155 -* Chemische analyse (XRF, ICP_AES, XRD)
156 -* Microscopische analyse (opvallend en doorvallend licht)
154 +* Chemical analysis (XRF, ICP_AES, XRD)
155 +* Microscopic analysis (incident and transmitted light)
157 157  * Microprobe/SEM
158 158  
159 159  = Unburned wood =
... ... @@ -160,147 +160,147 @@
160 160  
161 161  == Nature ==
162 162  
163 -In principe kan in Noordwest-Europa in alle zuurstofarme en natte milieus onder het grondwaterniveau hout in onverkoolde vorm gevonden worden, als (on)bewerkt materiaal uit antropogene lagen, of als stammen, wortelstelsels en takjes uit natuurlijke lagen. Onder goede omstandigheden bewaard ziet het hout er onmiddellijk na het blootleggen stevig en solide uit, echter, zodra het aan lucht, zon en wind wordt blootgesteld, gaat de kwaliteit binnen een aantal uren zienderogen achteruit. Vooral zuurstof, warmte en licht bevorderen de groei van maden, schimmels en bacteriën. Het hout krimpt, scheurt en begint vanaf het eerste moment te desintegreren. In de praktijk is hout één van de meest kwetsbare materiaalgroepen op een opgraving. Daarbij komt dat het bij deze materiaalgroep vaak gaat om grote structuren en een groot volume waarvan het tekenen en verwerken veel tijd kost. Bij een opgraving waar veel hout te verwachten is, moet ruim tijd voor houtspecialistisch onderzoek worden ingepland.
162 +In principle, in northwestern Europe in all oxygen-poor and wet environments below the groundwater level wood can be found in an uncarbonized form, as (un)processed material from anthropogenic layers, or as trunks, root systems and twigs from natural layers. Stored under good conditions, the wood looks firm and solid immediately after uncovering, however, as soon as it is exposed to air, sun and wind, the quality deteriorates noticeably within a few hours. Oxygen, heat and light in particular promote the growth of maggots, fungi and bacteria. The wood shrinks, cracks and starts to disintegrate from the very first moment. In practice, wood is one of the most vulnerable material groups in an excavation. In addition, this material group often involves large structures and a large volume whose drawing and processing takes a lot of time. In an excavation where a lot of wood is to be expected, ample time should be planned for wood specialist research.
164 164  
165 165  == Research ==
166 166  
167 -Hout was in het verleden één van de meest gebruikte grondstoffen en werd gebruikt als bouwmateriaal voor huizen, wegen, bruggen en beschoeiingen, maar ook voor allerlei verschillende soorten objecten, van duikers tot kleine huishoudelijke voorwerpen. Gezien het gebruik van hout voor de meest uiteenlopende doeleinden en de uiteenlopende vormen, geeft deze vondstgroep inzicht in:
166 +Wood was one of the most widely used raw materials in the past and was used as a building material for houses, roads, bridges and revetments, but also for all kinds of different objects, from culverts to small household objects. Given the use of wood for a wide variety of purposes and its diverse forms, this find group provides insight into:
168 168  
169 -* de materiële cultuur;
170 -* socio-economische aspecten als bijvoorbeeld handel, seizoensarbeid en organisatiegraad van een gemeenschap;
171 -* de ontwikkeling van technologisch kunnen aan de hand van bewerkingstechnieken; - de natuurlijke houtvegetatie in het verleden;
172 -* het gebruik van deze natuurlijke hulpbron door de mens, bijvoorbeeld door middel van beheer van lokale bosopstanden.
168 +* material culture;
169 +* socio-economic aspects such as trade, seasonal labor and degree of organization of a community;
170 +* the development of technological ability through processing techniques; - the natural wood vegetation in the past;
171 +* the use of this natural resource by man, for example, through management of local forest stands.
173 173  
174 -Daarnaast is een heel belangrijk aspect de mogelijkheid tot dateren door middel van:
173 +In addition, a very important aspect is the possibility of dating by means of:
175 175  
176 -* dendrochronologisch onderzoek;
177 -* 14C-datering;
178 -* gebruikte bewerkingstechnieken die in sommige gevallen een zeer globale datering kunnen aangeven.
175 +* dendrochronological research;
176 +* 14C dating;
177 +* used processing techniques that in some cases can give a very rough dating.
179 179  
180 -Als men bij een vindplaats er van uitgaat dat er veel hout gevonden zal worden in verschillende structuren, moet bij het opstellen van het Programma van Eisen en/of voorafgaande aan het onderzoek een houtspecialist geraadpleegd worden om er zeker van te zijn dat optimale informatie verkregen wordt en onderzoeksvragen geformuleerd worden die passen binnen, of een aanvulling vormen op, de algemene vraagstellingen van de te onderzoeken vindplaats. Soms wordt pas tijdens de opgraving het werkelijke potentieel van het houtonderzoek voor specifieke vindplaats duidelijk.
179 +If one assumes that a lot of wood will be found in various structures at a site, a wood specialist should be consulted during the formulation of the Program of Requirements and/or prior to the survey to ensure that the best possible information is obtained and that research questions are formulated that fit within, or complement, the general issues of the site to be surveyed. Sometimes the true potential of wood research for specific deposits becomes clear only during excavation.
181 181  
182 182  = Wood in burned or hardened state =
183 183  
184 -== Aard en voorkomen ==
183 +== Nature ==
185 185  
186 -Houtskool ontstaat door langzame en onvolledige verbranding van hout onder zuurstofarme omstandigheden en bij temperaturen van 300-400 graden Celsius. Het kan een onopzettelijk bijproduct zijn van een onvolledig verbrandingsproces zoals bij crematies, in haarden of incidentele verbranding van een huis. Voor sommige industriële activiteiten zoals voor metaalbewerking wordt hout onder gecontroleerde omstandigheden met opzet omgezet tot houtskool. Hout in verkoolde vorm is zeer bestendig tegen biologische aantasting en kan daarom zowel in natte als droge milieus teruggevonden worden, maar het is zeer gevoelig voor mechanische druk. Hout wordt vaak in gemineraliseerde vorm in beerputten gevonden, bij voorwerpen samengesteld van bijvoorbeeld hout en metaal (lansschachten, grafkisten en dergelijke).
185 +Charcoal is created by slow and incomplete combustion of wood under low-oxygen conditions and at temperatures of 300-400 degrees Fahrenheit. It can be an unintentional by-product of an incomplete combustion process such as in cremations, in fireplaces or incidental burning of a house. For some industrial activities such as for metalworking, wood is intentionally converted to charcoal under controlled conditions. Wood in charred form is highly resistant to biological attack and therefore can be found in both wet and dry environments, but it is very sensitive to mechanical pressure. Wood is often found in mineralized form in cesspools, among objects composed of, for example, wood and metal (lance shafts, coffins and the like).
187 187  
188 -== Onderzoek ==
187 +== Research ==
189 189  
190 -De informatie uit verkoold hout uit archeologische context ligt op het vlak van:
189 +The information from charred wood from archaeological contexts is in the area of:
191 191  
192 -* culturele informatie, zoals houtkeuze (uit functionele, religieuze overwegingen en dergelijke) en handel;
193 -* vegetatiereconstructie;
194 -* daterend 14C-onderzoek.
191 +* cultural information, such as wood choice (from functional, religious considerations and the like) and trade;
192 +* vegetation reconstruction;
193 +* dating 14C research.
195 195  
196 -Het belang van het houtskoolonderzoek en de prioriteit ervan binnen de algemene doelstellingen van een vindplaats hangt in belangrijke mate af van de andere mogelijkheden om de verlangde informatie over bijvoorbeeld de vegetatie te verkrijgen en in hoeverre de houtskool aanvullende of op zichzelf staande informatie oplevert. Er zijn vindplaatsen waar organisch materiaal alleen bewaard is gebleven in verkoolde vorm en gegevens over vegetatie zijn in dat geval op geen andere wijze te verkrijgen dan uit dit verkoolde materiaal. Tijdelijke jachtkampen uit met name de paleo- en mesolithische perioden worden vaak alleen in de vorm van haarden teruggevonden.
195 +The importance of charcoal research and its priority within the overall objectives of a site depends to a large extent on the other possibilities for obtaining the requested information on, for example, vegetation and to what extent charcoal provides additional or stand-alone information. There are sites where organic material has only been preserved in charred form and in that case information about vegetation cannot be obtained in any other way than from this charred material. Temporary hunting camps from the paleo and mesolithic periods in particular are often found only in the form of hearths.
197 197  
198 -= Schelpen =
197 += Shells =
199 199  
200 -== Aard en voorkomen ==
199 +== Nature ==
201 201  
202 -Schelpen zijn de harde uitwendige skeletdelen van de ongewervelde weekdieren of schelpdieren. Deze diergroep wordt ook mollusken genoemd. Bij een verdere indeling onderscheiden we o.a. slakken en tweekleppigen (mossels). Ook inktvissen behoren tot de mollusken. Soms kunnen we van inktvissen de (inwendige) rugschilden of kaken tijdens het opgraven aantreffen. Schelpen worden op vele manieren al honderdduizenden jaren door de mens gebruikt en hun inhoud gegeten. De wetenschap die zich met schelpen bezighoudt heet malacologie. Schelpen bestaan voor een groot deel uit koolzure kalk (calciumcarbonaat). De wand is in veel gevallen opgebouwd uit drie lagen: een binnenste kalklaag (parelmoerlaag), een middenlaag van kalk (prisma- of porceleinlaag) en een buitenste laag van conchioline (opperhuid). De opperhuid is meestal bruin of zwart en meestal zeer dun. Het materiaal is hoornachtig en komt qua samenstelling overeen met chitine (zoals we dat bij insecten aantreffen). Meestal zijn schelpen stevig en kunnen lang en goed bewaard blijven in de bodem. Door chemische processen in de grond kan de schelp echter zacht worden of door zuren geheel oplossen. In een van oorsprong kalkvrije grond zijn geen schelpen te verwachten. Is het sediment echter kalkhoudend dan kunnen zowel in natuurlijke als antropogene afzettingen grote aantallen schelpen aanwezig zijn. Door grondbewegingen (onder andere opgraven) kunnen vooral de grotere, dunne schelpen uit elkaar vallen. Schelpen of schelpfragmenten kunnen op allerlei plaatsen gevonden worden. De dieren kunnen ter plekke geleefd hebben, schelpen kunnen aangespoeld zijn, het kunnen voedselresten zijn van mens of dier (schelpenhopen) of resten van lokaas en verder kunnen ze gediend hebben als sieraden (grafvondsten), versieringen (ornamenten), inleg in ander materiaal, kralen, knopen, cameeën, betalingsmiddel (geldkaurie), parelleveranciers, muziekinstrument, werktuigen, container, bakje, ritueel / offer, kleurstoffen (purper), wegverharding, bouwmateriaal e.d. In gebroken vorm treffen we schelpen aan als magering in aardewerk, mest, medicijn, grit voor pluimvee e.d.
201 +Shells are the hard outer skeletal parts of the invertebrate mollusks or shellfish. This animal group is also called mollusks. In a further classification, we distinguish, among others, snails and bivalves (mussels). Cuttlefish also belong to the molluscs. Sometimes we can find the (internal) dorsal shields or jaws of cuttlefish during excavation. Shells have been used in many ways by humans for hundreds of thousands of years and their contents eaten. The science that deals with shells is called malacology. Shells consist largely of carbonated calcium (calcium carbonate). In many cases, the wall is composed of three layers: an inner layer of lime (pearl layer), a middle layer of lime (prism or porcelain layer), and an outer layer of conchioline (epidermis). The epidermis is usually brown or black and usually very thin. The material is horny and is similar in composition to chitin (as found in insects). Usually shells are firm and can be preserved in the soil for a long time and well. However, chemical processes in the soil can cause the shell to soften or dissolve completely due to acids. In an originally lime-free soil, shells are not to be expected. If the sediment is calcareous, however, large numbers of shells may be present in both natural and anthropogenic deposits. Soil movements (including excavation) may cause the larger, thin shells in particular to disintegrate. Shells or shell fragments can be found in all sorts of places. The animals may have lived there, shells may have washed ashore, they may be food remains of humans or animals (shell heaps) or remains of bait and furthermore they may have served as jewelry (grave finds), decorations (ornaments), inlays in other materials, beads, buttons, cameos, means of payment (cash cow), pearl suppliers, musical instrument, tools, container, tray, ritual/sacrifice, dyes (purple), road paving, building material e. d. In broken form, we find shells as magings in pottery, manure, medicine, grit for poultry etc.
203 203  
204 -== Onderzoek ==
203 +== Research ==
205 205  
206 -Schelpen in een archeologische context kunnen belangrijke informatie opleveren. Vooral in prehistorische kustnederzettingen kunnen weekdieren een belangrijke component van het voedselpakket zijn geweest. In gunstige gevallen kan zelfs met behulp van slijpplaatjes het seizoen van verzamelen bepaald worden. Schelpen leveren een goede bijdrage aan de reconstructie van een deel van de omgeving. Vragen als hoe zag een kustgebied eruit, stroomde het water, Dierlijk materiaal veranderde het zoutgehalte, kwam er bos voor kunnen er mee beantwoord worden. Soms kunnen veranderingen in de omgeving door natuurlijke of menselijke oorzaak met behulp van een molluskendiagram (verloop soorten en aantallen per laag) aangetoond worden. In een groter verband zijn schelpen geschikt om vroegere kustlijnen te reconstrueren of om het klimaat te bepalen. Soorten die niet in het onderzoeksgebied thuishoren kunnen iets zeggen over handel. Zeldzame schelpen in graven geven status aan. Kleiner wordende exemplaren van een soort in de tijd wijzen soms op overexploitatie. Onderzoek aan de schelpenmagering van het aardewerk kan informatie geven over de herkomst van de pottenbakkersklei. Sommige soorten zijn kenmerkend voor bepaalde perioden. Bij schelpenonderzoek wordt allereerst gekeken naar de aanwezige soorten, hun aantallen en bij gegeten soorten de grootteklassen en het gewicht. Verder onderzoek kan betrekking hebben op:
205 +Shells in an archaeological context can provide important information. Especially in prehistoric coastal settlements, mollusks may have been an important component of the diet. In favorable cases even the season of collection can be determined with the help of grinding plates. Shells make a good contribution to the reconstruction of part of the environment. Questions such as what did a coastal area look like, did the water flow, did animal material change the salinity, did forests occur can be answered with them. Sometimes changes in the environment due to natural or human causes can be shown with the help of a mollusc diagram (development of species and numbers per layer). In a larger context, shells are suitable for reconstructing past coastlines or for determining climate. Species that do not belong in the study area can say something about trade. Rare shells in graves indicate status. Smaller specimens of a species over time sometimes indicate overexploitation. Examination of the shell aging of pottery can provide information about the origin of the pottery clay. Some species are characteristic of certain periods. Shell research first looks at the species present, their numbers, and in the case of eaten species, size classes and weight. Further investigation may include:
207 207  
208 -* Het vaststellen van de ouderdom door middel van 14C-datering, Uraan/Thorium en aminozuur racemisatie (overleg met specialist, bij aminozuur racemisatie mag bijvoorbeeld het materiaal niet verhit worden).
209 -* Samenstelling schelp (chemische analyse).
210 -* Periode van sterven (groeiringenonderzoek met behulp van slijpplaatjes).
211 -* Gebruikssporen, bewerkingssporen (niet wassen met stevige borstels, niet in aanraking laten komen met metaal, dus ook niet zeven op metaal maar op bijvoorbeeld plastic zeven, niet nummeren op de schelp maar alle schelpen in een apart zakje met nummer, niet impregneren/conserveren, drogen mag).
212 -* Veranderingen in verzamelplaats, - intensiteit of milieu (veranderingen in afmetingen binnen de soorten in de loop van de tijd).
213 -* Herkomst door de aanwezigheid van resten of boorgaten van andere organismen op of in de schelp vast te stellen (niet wassen met harde borstels e.d.).
214 -* Klimaat (O16/O18, C12/C13)
215 -* Samenstelling en herkomst van water (stabiel isotopen onderzoek)
216 -* Vervuiling en industriële activiteiten (geochemisch onderzoek).
207 +* Establishing the age by means of 14C dating, Uranium/Thorium and amino acid racemization (consult with specialist, for example in the case of amino acid racemization the material may not be heated).
208 +* Composition of shell (chemical analysis).
209 +* Period of dying (growth rings examination using grinding plates).
210 +* Traces of use, traces of processing (do not wash with strong brushes, do not let it come into contact with metal, so do not sieve on metal either but on plastic sieves for example, do not number the shell but put all the shells in a separate bag with number, do not impregnate/conserve, drying is allowed).
211 +* Changes in collection location, - intensity or environment (changes in size within species over time).
212 +* Provenance by establishing the presence of remains or boreholes of other organisms on or in the shell (do not wash with hard brushes, etc.).
213 +* Climate (O16/O18, C12/C13).
214 +* Composition and origin of water (stable isotope research)
215 +* Pollution and industrial activities (geochemical study).
217 217  
218 -= Insecten en mijten =
217 += Insects and mites =
219 219  
220 -== Aard en voorkomen ==
219 +== Nature ==
221 221  
222 -Dit hoofdstuk behandelt chitineuze resten. Het zijn resten van de grote groep der geleedpotige dieren (Arthropoda), die onder andere de kreeftachtigen, duizend- en miljoenpoten, mijten en andere spinachtigen en insecten omvat. In de archeologie worden voornamelijk insecten en mijten gebruikt. Eetbare krabben en andere kreeftachtigen zijn door hun grootte qua verzamel- en verwerkingmethode vergelijkbaar met botmateriaal. Chitine is een zeer sterke stof die onder de juiste omstandigheden zeer lang bewaard kan blijven. Gunstige omstandigheden zijn bijvoorbeeld natte anaërobe (zuurstofarme) condities, maar ook onder extreem droge omstandigheden kunnen de resten van insecten en mijten goed bewaard blijven. Funest voor de kwaliteit van conservering, zowel voor als ook na monstername, zijn sterke wisselingen in vochtigheidsgraad. Slechts bij uitzondering zijn resten van mijten of insecten met het blote oog waarneembaar tijdens een opgraving. Dit betreft dan meestal concentraties van vliegenpoppen (bijvoorbeeld in graven of beerputten) of dekschilden van grote kevers. In iedere afzetting kunnen echter de microscopische resten van geleedpotige dieren worden aangetoond. Uiteraard bestaan er wel grote verschillen in dichtheid, kwaliteit van conservering en daarmee bruikbaarheid van de aanwezige faunas. Als vuistregel kan binnen de Nederlandse archeologie worden aangehouden dat nattere, lager gelegen afzettingen eerder bruikbare monsters zullen opleveren dan hogere, drogere afzettingen. In sommige gevallen zijn arthropodenresten verkoold of gemineraliseerd en zijn dan nog redelijk te identificeren. Naast het nemen van grondmonsters is er een aantal specifiekere mogelijkheden om geleedpotigen te verzamelen binnen een archeologische context. Zo kunnen er tussen de tanden van kammen en in plukken haar of textiel resten van (parasitaire) insecten worden gevonden en ook op of in menselijke resten zijn resten van allerlei informatieve organismen te vinden.
221 +This chapter deals with chitinous remains. They are remains of the large group of arthropods (Arthropoda), which includes the crustaceans, centipedes and millipedes, mites and other arachnids and insects. In archaeology, insects and mites are primarily used. Edible crabs and other crustaceans are similar to bone material in terms of collection and processing due to their size. Chitin is a very strong substance that can be preserved for a very long time under the right conditions. Favorable conditions include wet anaerobic (oxygen-poor) conditions, but insect and mite remains can also be preserved well under extremely dry conditions. Strong fluctuations in humidity are disastrous for the quality of preservation, both before and after sampling. Only exceptionally will remains of mites or insects be visible to the naked eye during an excavation. These are usually concentrations of fly pupae (e.g. in graves or cesspools) or the wing-cases of large beetles. In any deposit, however, the microscopic remains of arthropods can be detected. Of course there are large differences in density, quality of preservation and thus usability of the faunas present. As a rule of thumb within Dutch archaeology, wetter, lower lying deposits are more likely to yield usable samples than higher, drier deposits. In some cases arthropod remains are carbonized or mineralized and can then still be reasonably identified. In addition to soil sampling, there are a number of more specific ways to collect arthropods within an archaeological context. For example, remains of (parasitic) insects can be found between the teeth of combs and in tufts of hair or textiles, and remains of all kinds of informative organisms can also be found on or in human remains.
223 223  
224 -== Onderzoek ==
223 +== Research ==
225 225  
226 -Onderzoek aan resten van geleedpotigen kent veel mogelijkheden. Enerzijds is er informatie te verkrijgen over klimaat en landschap, waarbij met behulp van gevleugelde insecten ook relatief snelle veranderingen daarin kunnen worden gedetecteerd. Anderzijds kunnen mijten, ongevleugelde insecten en insectenlarven informatie geven over omstandigheden op zeer kleine schaal. Doordat er erg veel soorten geleedpotigen zijn en doordat ze leven onder zeer uiteenlopende en vaak zeer specifieke omstandigheden, kan ook de informatie op allerlei zaken betrekking hebben en ook zeer specifiek zijn. Bijvoorbeeld: roofmijten in mest over de producent ervan, voorraadinsecten over omstandigheden van voedselopslag, ectoparasieten zoals luizen en vlooien over hun gastheer, vliegenpoppen en andere insecten over de omstandigheden tijdens en voorafgaande aan een inhumatie (vergelijk forensische entomologie). Op deze wijze kunnen de resten van geleedpotigen extra informatie verschaffen over veeteelt- en landbouwtechnieken en daarmee ook over de voedseleconomie, maar bijvoorbeeld ook over materiaalgebruik en leefomstandigheden. Behalve dat we mijten en insecten gebruiken als indicatoren, speelden ze vaak ook een belangrijke rol in het leven van de mens: als plaagdier voor de eigen gezondheid, in de dierlijke en plantaardige productie, in de opslag, en in gebruikte materialen, maar soms ook als voedsel of als medicijn. Het reguliere onderzoek leidt normaal gesproken voor elk monster tot een al dan niet (semi-) kwantitatieve soortenlijst van een of meer diergroepen. In combinatie met andere gegevens is dit de basis voor interpretaties. Opmerkingen met betrekking tot bijvoorbeeld conserveringstoestand of fragmentatie-patronen kunnen in een later stadium nuttig zijn bij het interpreteren van tafonomische processen. In de praktijk blijkt het vrijwel ondoenlijk om niet te werken met een onderzoeksstrategie in twee stappen: eerst een waarderingsonderzoek gevolgd door een analysefase van (een selectie van) het materiaal. De absolute ouderdom van chitineuze resten kan door middel van 14C-datering worden vastgesteld, waarbij als regel kan worden aangehouden dat een object dateerbaar is met behulp van de versnellermethode zodra het met het blote oog zichtbaar is. Met behulp van de Mutual Climatic Range-methode kan voorts van grotere vondstcomplexen getracht worden de paleo-klimatologische gegevens te kwantificeren.
225 +Research on arthropod remains has many possibilities. On the one hand, information can be obtained about climate and landscape, where with the help of winged insects relatively rapid changes in these can also be detected. On the other hand, mites, unwinged insects and insect larvae can provide information about conditions on a very small scale. Because there are very many species of arthropods and because they live under very different and often very specific conditions, the information can also relate to many things and also be very specific. For example: predatory mites in manure on its producer, stock insects on conditions of food storage, ectoparasites such as lice and fleas on their host, fly pupae and other insects on conditions during and prior to an inhumation (compare forensic entomology). In this way, the remains of arthropods can provide additional information on livestock and agricultural techniques and thus on the food economy, but also, for example, on material use and living conditions. Besides being used as indicators, mites and insects often played an important role in human life: as pests for their own health, in animal and plant production, in storage, and in used materials, but sometimes also as food or medicine. The regular survey normally leads for each sample to a species list, quantitative or otherwise, of one or more animal groups. In combination with other data, this is the basis for interpretations. Observations concerning, for example, conservation status or fragmentation patterns can be useful at a later stage in interpreting taphonomic processes. In practice it proves to be almost impracticable not to work with a two-step research strategy: first an appreciation study followed by an analysis phase of (a selection of) the material. The absolute age of chitinous remains can be determined by means of 14C dating, whereby as a rule it can be assumed that an object is dateable using the accelerator method as soon as it is visible to the naked eye. Furthermore, using the Mutual Climatic Range method, an attempt can be made to quantify the paleo-climatic data of larger find complexes.
227 227  
228 -= Leer =
227 += Leather =
229 229  
230 -== Aard en voorkomen ==
229 +== Nature ==
231 231  
232 -Onder leer word een dierlijke huid verstaan, die op een of andere wijze behandeld is om bederf tegen te gaan. In de praktijk zal de archeoloog in Noordwest-Europa uitsluitend met plantaardig gelooid leer te maken hebben, aangezien andere methoden niet water bestendig zijn en dus in ons klimaat zelden bewaard blijven. In enkele bijzondere situaties (bijvoorbeeld in grafkelders of onder kerkvloeren) kan leer droog bewaard zijn. De handelswijze is in dat geval gelijk aan dat van droog textiel. In principe kunnen lederen voorwerpen verwacht worden in alle anaerobe, vooral waterrijke milieus (ophogingslagen, terpen, diepe kuilen, grachten, oude rivierlopen, aanplempingen en stadsuitbreidingen). Er zal, bij het graven in dergelijke situaties, van begin af aan rekening gehouden moeten worden met de speciale eisen aangaande reiniging, conservatie en opslag van organische materialen (leer, hout, textiel), ook op de opgraving zelf. Al deze materialen moeten onmiddellijk behandeld worden, en kunnen niet ‘voorlopig’ in een bak water gelegd worden. De projectleider zal het verwerkings-traject vooraf al goed voor ogen moeten hebben. Bij de financiële planning voor ieder onderzoek in waterrijke milieus (waterlogged conditions) zal een vast percentage van de begroting bij voorbaat gereserveerd moeten worden voor conservering, opslag en bestudering van organische materialen. De ervaringen in London leren dat deze reserve in de orde van gootte is van 10-20%.
231 +Leather means an animal skin that has been treated in some way to prevent decay. In practice, archaeologists in northwestern Europe will only have to deal with vegetable tanned leather, since other methods are not water-resistant and thus rarely preserve it in our climate. In a few special situations (e.g., in crypts or under church floors) leather may have been preserved dry. In that case, the method of handling is similar to that of dry textiles. In principle, leather objects can be expected in all anaerobic, mainly water-rich environments (embankments, mounds, deep pits, canals, old river courses, embankments and urban expansions). When digging in such situations, the special requirements for cleaning, conservation and storage of organic materials (leather, wood, textiles) must be taken into account from the start, even on the excavation site itself. All these materials must be treated immediately, and cannot be put in a tub of water 'for the time being'. The project leader will have to have the processing route well in mind beforehand. In the financial planning for each research project in waterlogged conditions, a fixed percentage of the budget must be reserved in advance for the conservation, storage and study of organic materials. The experience in London shows that this reserve is in the order of 10-20%.
233 233  
234 -== Onderzoek ==
233 +== Research ==
235 235  
236 -Leer is het plastic van de oudheid en werd voor allerlei doeleinden gebruikt. De zeer gevarieerde voorwerpen - maar ook het productieafval - geven inzicht in de materiële cultuur, de aard van de nederzetting, de organisatie van productie en nijverheid, welvaart en handelsrelaties. Het meest voorkomend product is lederen schoeisel, dat in zowel de Romeinse Tijd als de Middeleeuwen goed te dateren is en tevens informatie over bevolking, gezondheid en status verschaft. In de Romeinse Tijd word leer veelvuldig gebruikt voor militaire doeleinden, zoals tenten, paardentuig, zadels, hoezen voor schilden en andere militaire uitrusting. In de Middeleeuwen komen riemen, beurzen, zwaard- en messcheden, etuis voor boeken, brillen en dergelijke naast het schoeisel veelvuldig voor. Bij het legen van waterputten moet rekening gehouden worden met rituele deposities van schoeisel. Determinatie van de diersoorten levert informatie op over veehouderij. Momenteel is het nut van chemisch onderzoek aan leer niet bewezen bij nat materiaal. Bij droog leer dient men de specialist te raadplegen over onderzoeksmogelijkheden. Het onderzoek van leer richt zich op identificatie van voorwerpen, kwantitatieve analyse van omvangrijke vondstgroepen en interpretatie binnen een culturele context.
235 +Leather is the plastic of antiquity and was used for a variety of purposes. The highly varied objects - as well as production waste - provide insight into material culture, the nature of settlement, the organization of production and industry, prosperity and trade relations. The most common product is leather footwear, which can be dated well in both the Roman and Middle Ages and also provides information about population, health and status. In Roman times leather is used extensively for military purposes, such as tents, horse harnesses, saddles, shield covers and other military equipment. In the Middle Ages, belts, purses, sword and knife sheaths, cases for books, spectacles and the like are common in addition to footwear. Ritual deposits of footwear should be taken into account when emptying wells. Determination of animal species provides information on animal husbandry. Currently, the usefulness of chemical examination of leather is not proven for wet material. For dry leather, one should consult the specialist about research possibilities. Leather research focuses on object identification, quantitative analysis of large find groups, and interpretation within a cultural context.
237 237  
238 -= Textiel =
237 += Textile =
239 239  
240 -== Aard en voorkomen ==
239 +== Nature ==
241 241  
242 -Onder bijzondere omstandigheden, afhankelijk van de zuurgraad en de relatieve vochtigheid in de bodem, kan textiel bewaard blijven. Textilia, gemaakt van zowel plantaardige (linnen, katoen) als dierlijke (wol en zijde) vezels, kunnen onder extreem droge omstandigheden (graven, holtes in bouwwerken) min of meer intact blijven. In de overwegend zure en natte bodems daarentegen blijven alleen de dierlijke vezels bewaard. Plantaardige weefsels blijven in Nederland verder alleen bewaard indien zij in zeer kalkrijke omgeving door mineralisatie verharden (beerputten met mortelresten). In vroegmiddeleeuwse graven op de zandgronden kan textiel (indirect) bewaard blijven in de oxidatielaag van een metalen voorwerp dat als bijgift aan de dode is meegegeven. Tijdens het eeuwenlange verblijf in de bodem wordt het meeste textiel aangetast door bacteriën en schimmels. Bovendien werd textiel vaak verknipt tot kleinere stukken. Hierdoor worden alleen relatief kleine fragmenten opgegraven. Grote stukken zoals herkenbare kledingstukken treft men voornamelijk aan onder natte omstandigheden (gracht, veen) of in droge graven in kerken.
241 +Under special conditions, depending on the acidity and relative humidity in the soil, textiles can be preserved. Textilia, made of both plant (linen, cotton) and animal (wool and silk) fibers, can remain more or less intact under extremely dry conditions (digging, cavities in structures). In contrast, in the predominantly acidic and wet soils, only the animal fibers are preserved. Plant tissues are further preserved in the Netherlands only if they harden by mineralization in very calcareous environments (cesspools with mortar remains). In early medieval graves on sandy soils, textiles may be preserved (indirectly) in the oxidation layer of a metal object that was given to the deceased as an accessory. During centuries of residence in the soil, most textiles are affected by bacteria and fungi. In addition, textiles were often cut up into smaller pieces. Therefore only relatively small fragments are excavated. Large pieces such as recognizable garments are mainly found under wet conditions (moat, peat) or in dry graves in churches.
243 243  
244 -== Onderzoek ==
243 +== Research ==
245 245  
246 -Hoewel kleding naast voedsel tot de basisbehoeften van de mens behoort, is vanwege de grote vergankelijkheid van het materiaal maar weinig bekend over kleding in de pre- en protohistorie. In musea treft men alleen kleding aan vanaf de zeventiende eeuw. Het betreft hier kleding van de hogere standen of kleding van historisch bekende personen. Kleding van de gewone man ontbreekt. Deze werd destijds eindeloos hersteld en/of verknipt tot kleinere stukken bruikbaar voor andere kleding. Veel textiel eindigde als poetslap. Gezien de geringe kans dat textiel wordt aangetroffen, is het noodzakelijk dat ieder fragment wordt onderzocht, ook de kleinste snipper. Men kan al veel informatie halen uit 1 cm2. Van iedere textielvondst wordt het verwerkte materiaal onderzocht. Bij luxe weefsels kan men metaaldraden, al dan niet geoxideerd, verwachten. Verder wordt onderzocht welke vervaardigingstechniek(en) toegepast zijn: viltmaken, spinnen, weven, vlechten, breien, borduren, naaien, etc. Dankzij onderzoek van textiel door de eeuwen heen kan men ontwikkelingen in toegepaste materialen en technieken onderzoeken. Bij grotere stukken kan men kleding reconstrueren. Het voorkomen van kostbare weefsels verschaft informatie over handel en status. Indien men een opgraving gaat opstarten in een gebied waar men veel organisch materiaal verwacht, dient men bij de (financiële) planning rekening te houden met conservering en bestudering van textielvondsten aangezien, textiel vrij snel na de opgraving behandeld moet worden (zo kan binnen enkele dagen/weken schimmelgroei optreden). Wil men specifieke onderzoekstechnieken toepassen dan dient men vóór reiniging speciale maatregelen te treffen.
245 +Although clothing is one of man's basic needs next to food, because of the great impermanence of the material, very little is known about clothing in pre- and protohistory. In museums, one finds only clothing from the seventeenth century onward. These are the clothes of the higher classes or of historically famous people. Clothing of the common man is missing. This was then endlessly repaired and/or cut into smaller pieces usable for other clothing. Many textiles ended up as cleaning rags. Given the low probability of finding textiles, it is necessary that every fragment be examined, even the smallest shred. A lot of information can already be extracted from 1 cm2. The processed material of each textile find is examined. With luxury fabrics one can expect metal threads, whether or not oxidized. Furthermore, the technique of fabrication is investigated: felt-making, spinning, weaving, braiding, knitting, embroidering, sewing, etc. Thanks to the study of textiles through the ages, developments in applied materials and techniques can be investigated. In the case of larger pieces, one can reconstruct clothing. The occurrence of valuable fabrics provides information about trade and status. When starting an excavation in an area where a lot of organic material is expected, the (financial) planning has to take into account the conservation and study of textile finds since, textiles have to be treated soon after the excavation (e.g. fungal growth can occur within a few days/weeks). If one wants to apply specific research techniques then special measures have to be taken before cleaning.
247 247  
248 -= Ceramiek uit Romeinse tijd, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd =
247 += Ceramics from Roman times, Middle Ages and New Times =
249 249  
250 -== Aard en voorkomen ==
249 +== Nature ==
251 251  
252 -Ceramiek is een verzamelnaam voor voorwerpen van gebakken klei. De fysieke eigenschappen van ceramiek lopen sterk uiteen, afhankelijk van de gebruikte grondstoffen, de kleibereiding, de vormtechnieken en de technieken van het bakken en eventueel glazuren. Archeologen maken vaak een weinig zuiver onderscheid tussen handgevormde en “gedraaide ceramiek” waarbij het eerste (vrijwel) geheel zonder draaischijf is vervaardigd. In de dagelijkse praktijk wordt de aanduiding “gedraaide ceramiek” (draaischijfaardewerk), hoewel dit feitelijk geheel onterecht is, niet alleen gebruikt voor ceramiek die is vervaardigd met een draaischijf maar ook voor in mallen gevormde ceramiek of zelfs bij voorwerpen, die in een gecombineerde handgevormde en gedraaide techniek zijn vervaardigd (bijvoorbeeld borden en koekenpannen van laatmiddeleeuws rood aardewerk). Het eindresultaat van de grondstoffenbereiding en het bakken van de klei wordt met de term baksel” aangeduid. Baksels worden doorgaans onderscheiden op grond van korrelgrootte-verdeling, type magering, hardheid, porositeit, structuur van het breukvlak en kleuren, soms ook de oppervlaktebehandeling. Als grondstoffen kunnen uiteenlopende soorten klei zijn gebruikt, eventueel gemengd met andere kleisoorten of grondstoffen (bijvoorbeeld kalk in de postmiddeleeuwse faience). Vaak bevat het baksel een zandfractie, met een korrelgrootte tussen de 0,1 en 1 mm, soms ook andere stenen insluitsels tot een korrelgrootte van enkele millimeters (“kiezels, grind”), waarbij de hoeveelheden sterk uiteen kunnen lopen. Deze zandfractie kan ofwel van nature in de gedolven klei hebben gezeten, ofwel naderhand bij de kleibereiding zijn toegevoegd. Hoewel alleen dit laatste technisch gezien magering” mag worden genoemd, worden in de praktijk vaak alle met het blote oog zichtbare korrels als magering betiteld. Een baksel kan ook magering bevatten van organisch materiaal (schelpgruis, stro, meestal alleen als holtes na het bakken van de klei zichtbaar) of van potgruis (chamotte, soms moeilijk te onderscheiden van verkleurde vlekjes van natuurlijke ijzerconcentraties in de klei). Door een beheersing van hogere temperaturen kunnen hardere baksels ontstaan. In een oven kunnen de temperaturen zover opgevoerd worden dat het rekristallisatiepunt (“smeltpunt) van een kleisoort wordt overschreden en de klei van kristalstructuur verandert. Hierbij kan de klei versinteren waarbij het baksel zeer hard wordt en de porositeit wordt gereduceerd tot een glasachtige dichtheid. Men spreekt dan van “steengoed” of porselein. In de andere gevallen wordt het baksel beschreven als “aardewerk”. Aardewerk kent uiteenlopende gradaties van hardheid maar hiervoor zijn geen vastomlijnde normen. Soms is er groot verschil tussen de hardheid aan het oppervlak en de hardheid van het binnenste, “de breuk”.
251 +Ceramics is a collective term for objects made of fired clay. The physical properties of ceramics vary widely, depending on the raw materials used, the clay preparation, the forming techniques, and the techniques of firing and possibly glazing. Archaeologists often make a not very clean distinction between "hand-formed" and "turned ceramics" with the former being made (almost) entirely without a turntable. In everyday practice, the designation "turned ceramics" (turntable pottery), although in fact entirely unjustified, is used not only for ceramics made with a turntable but also for ceramics molded in molds or even for objects, which were made in a combined hand-formed and turned technique (e.g., plates and frying pans of late medieval red earthenware). The end result of the raw material preparation and firing of the clay is referred to by the term "bake". Bakes are usually distinguished according to grain size distribution, type of magnesium, hardness, porosity, structure of the fracture surface and colors, sometimes also the surface treatment. Various types of clay may have been used as raw materials, possibly mixed with other types of clay or raw materials (for example, lime in post-medieval faience). Often the firing contains a sand fraction, with a grain size of between 0.1 and 1 mm, sometimes also other stone inclusions up to a grain size of a few millimeters ("pebbles", "gravel"), whereby the quantities can vary greatly. This sand fraction may have either been naturally present in the mined clay or may have been added subsequently during clay preparation. Although technically only the latter may be called "magering," in practice all grains visible to the naked eye are often referred to as "magering." A biscuit may also contain magering from organic material (shell grit, straw, usually only visible as cavities after the clay has been fired) or from pot grit (chamotte, sometimes difficult to distinguish from discolored spots from natural iron concentrations in the clay). Controlling higher temperatures can produce harder bricks. In an oven, the temperatures can be raised so far that the recrystallization point ("melting point") of a clay type is exceeded and the clay changes its crystal structure. In this process, the clay may become sintered and the biscuit becomes very hard and the porosity is reduced to a glass-like density. One then speaks of "stoneware" or "porcelain". In other cases, the biscuit is described as "pottery". Earthenware has varying degrees of hardness but there are no well-defined standards for this. Sometimes there is a big difference between the hardness of the surface and the hardness of the interior, "the fracture".
253 253  
254 -== Onderzoek ==
253 +== Research ==
255 255  
256 -Ceramiek wordt verzameld voor uiteenlopende doeleinden:
255 +Ceramics are collected for a variety of purposes:
257 257  
258 -* dateren van grondsporen,
259 -* sociaal-economische aspecten van vondstcomplexen,
260 -* onderzoek van gebruiksfuncties van voorwerpen,
261 -* onderzoek van typochronologie, productie, handel en consumptie van ceramiek.
257 +* dating of ground tracks,
258 +* socio-economic aspects of find complexes,
259 +* research into the use of objects,
262 262  
263 -Bij het onderzoek van ceramiek zijn tal van methoden en technieken in gebruik. Gezien de grote omvang van de hier beschreven periode (verschillende periode-specialismen) is deze tekst niet de plaats om nader in te gaan op determinatie van ceramieksoorten, onderzoek naar aardewerktechnologie, gebruikssporen, productie, handel en consumptie van ceramiek, om nog maar niet te spreken over de eventuele inzet van natuurwetenschappelijke middelen. Van de betrokken veldarcheoloog wordt in deze ook enige specialistische kennis verwacht. Wel kunnen enkele opmerkingen worden gemaakt over kwantificeren. Doordat er veel verschillende methoden zijn, wordt de vergelijkbaarheid van onderzoeksresultaten niet bevorderd. De meeste archeologen passen na het wassen zoveel mogelijk scherven aan elkaar, determineren het en tellen de aantallen. Ongemerkt worden daarbij verschillende werkwijzen aangehouden. Voorbeelden: inventariseren van alleen randen en/of bodems of tevens van de wandfragmenten, inventariseren van fragmenten zonder ze eerst te passen of ná het passen, het wel of niet tellen van de overgebleven wandfragmenten die na het passen niet zijn verbonden met rand- of bodemfragmenten, of het wel tellen van wandfragmenten van zeldzame, of versierde, of specifiek gevormde ceramiek maar het niet meetellen van minder goed determineerbare wandfragmenten. Hoe gaat men om met wandfragmenten die hoogstwaarschijnlijk behoren bij bepaalde rand- of bodemfragmenten maar die niet passen. Het verdient dus aanbeveling om vast te leggen op welke wijze de tellingen tot stand zijn gebracht, want de methoden zijn lang niet zo universeel als wel gedacht wordt. Inmiddels komen ook andere methoden voor kwantificatie in gebruik, zoals het meten van randpercentages of het wegen van vondstmateriaal.
261 +research into typochronology, production, trade and consumption of ceramics.
262 +Numerous methods and techniques are in use in the study of ceramics. Because of the large scope of the period described here (various period specialties) this text is not the place to go into more detail on the identification of ceramic types, research into pottery technology, traces of use, production, trade and consumption of ceramics, not to mention the possible use of natural scientific means. The field archaeologist involved is also expected to have some specialist knowledge in this area. Some remarks can be made about quantification. Because there are many different methods, the comparability of research results is not promoted. After washing, most archaeologists fit as many shards as possible together, identify them and count the numbers. Unnoticed in the process, different methods are adhered to. Examples: making an inventory of only the rims and/or bases or also of the wall fragments, making an inventory of fragments without first fitting them or after fitting them, counting or not counting the remaining wall fragments that after fitting are not connected to rim or base fragments, or counting wall fragments of rare, or decorated, or specifically shaped ceramics but not counting those that are less easy to identify. How does one deal with wall fragments that most likely belong to certain edge or bottom fragments but do not fit. It is therefore advisable to record how the counts were made, because the methods are not nearly as universal as is sometimes thought. Meanwhile, other methods of quantification are also coming into use, such as measuring edge percentages or weighing find material.
264 264  
265 -= Prehistorisch aardewerk =
264 += Prehistoric pottery =
266 266  
267 -== Aard en voorkomen ==
266 +== Nature ==
268 268  
269 -Dit hoofdstuk behandelt prehistorisch aardewerk, zowel vaatwerk als voorwerpen van gebakken klei. Vaatwerk omvat voorwerpen als potten, kommen, schalen en ander serviesgoed. Het vaatwerk is gemaakt van klei. Afhankelijk van de grondstoffen die door de klei zijn gemengd en de bakwijze is het aardewerk hard of zacht. De verschraling kan bestaan uit potgruis (chamotte/schervengruis), organisch materiaal (planten resten, stro), minerale magering (grind, steengruis, gebroken kwarts, veldspaten, granietsoort). De voorwerpen zijn meestal in een open vuur gebakken waarbij de temperatuur laag bleef en het aardewerk niet compleet hard werd. De voorwerpen van gebakken klei kunnen zijn gebruikt als weefgewicht, netverzwaarder of spinklosje. Deze voorwerpen zijn meestal niet hard gebakken en soms zelfs helemaal niet gebakken. De voorwerpen zijn over het algemeen niet verschraald. Ook kunnen scherven van potten hergebruikt zijn als spinschijfje of weefgewicht. Dit is te zien aan de afronding van de breukvlakken (pas op voor verwering van het materiaal, dit geeft namelijk bijna hetzelfde resultaat).
268 +This chapter covers prehistoric pottery, both crockery and objects made of fired clay. Dishware includes objects such as pots, bowls, platters, and other tableware. Crockery is made of clay. Depending on the raw materials mixed through the clay and the firing method, the pottery is hard or soft. The scatter may consist of pottery (chamotte/sherd grit), organic material (plant remains, straw), mineral maging (gravel, stone grit, crushed quartz, feldspars, granite). The objects were usually fired in an open fire where the temperature remained low and the pottery did not completely harden. Baked clay objects may have been used as weaving weights, net weights, or spinning weights. These objects are usually not fired hard and sometimes not fired at all. The objects are generally not scorched. Shards of pots may also have been reused as spinning wheels or weaving weights. This can be seen by the rounding of the fracture surfaces (beware of weathering of the material, as this gives almost the same result).
270 270  
271 -== Onderzoek ==
270 +== Research ==
272 272  
273 -Er bestaan met betrekking tot prehistorisch aardewerk verschillende onderzoeksmogelijkheden: -Macroscopisch onderzoek op technologisch en morfologische kenmerken.
272 +Several research options exist with respect to prehistoric pottery: -Macroscopic examination for technological and morphological characteristics.
274 274  
275 -* Slijpplaatjes-onderzoek om de herkomst van het baksel of de samenstelling van de magering te bepalen of om de maakwijze vast te stellen.
276 -* Daterend onderzoek, typochronologisch of via 14C-datering.
277 -* Functiebepaling van het aardewerk, zodat mogelijk de gebruikscontext kan worden bepaald.
278 -* Chemische analyse (XRD, röntgendiffractie voor mineralogisch onderzoek van de magering).
279 -* Diatomeeënanalyse : vaststellen zoet- of zoutwater afzetting van gebruikte klei
274 +* Grinding research to determine the origin of the firing or the composition of the magma or to establish the method of manufacture.
275 +* Dating research, typochronological or via 14C dating.
276 +* Function determination of the pottery, possibly to determine the context of use.
277 +* Chemical analysis (XRD, X-ray diffraction for mineralogical research of the magering).
278 +* Diatom analysis : determination of fresh or salt water deposition of used clay
280 280  
281 -Bij het aardewerk onderzoek worden kwalitatieve (zoals bijvoorbeeld magering, potvorm, bakwijze, versiering, rand- en bodemtype, verwering, kleur, typologie, periodisering, secundaire sporen en postdepositionele sporen) en kwantitatieve eigenschappen (zoals aantal scherven, gewicht, potgrootte (diameter, wanddikte), fragmentatiegraad) vastgesteld. Deze basisgegevens vormen het uitgangspunt voor een typo-chronologische indeling van het aardewerkcomplex.
280 +During the pottery analysis qualitative (such as for example magering, pot shape, firing method, decoration, edge and soil type, weathering, color, typology, periodization, secondary traces and post-depositional traces) and quantitative characteristics (such as number of sherds, weight, pot size (diameter, wall thickness), degree of fragmentation) are determined. These basic data form the starting point for a typo-chronological classification of the pottery complex.
282 282  
283 -= Visresten =
282 += Fishremains =
284 284  
285 -== Aard en voorkomen ==
284 +== Nature ==
286 286  
287 -In grote trekken sluit de behandeling van visresten aan bij hetgeen over dierlijk materiaal gezegd is. Wat de aard van het vismateriaal betreft, kan onderscheid gemaakt worden tussen drie categorieën. Ten eerste is er een fundamenteel verschil tussen vissen met een overwegend kraakbeenskelet en vissen met een beenskelet. Van de eerste categorie zal men in het algemeen weinig tot niets aantreffen, terwijl het skelet van beenvissen net zo resistent is als dat van vogels en amfibin. De derde categorie vormen de schubben. Sommige schubben zijn stevig en compact, andere duidelijk opgebouwd uit segmenten. Schubben van het laatste type hebben de neiging bij droging uit elkaar te vallen.
286 +In broad outlines, the treatment of fish remains is in line with what has been said about animal material. As far as the nature of the fish material is concerned, a distinction can be made between three categories. Firstly, there is a fundamental difference between fish with a predominantly cartilage skeleton and fish with a bone skeleton. Of the former category, one will generally find little or nothing, while the skeleton of bony fish is as resistant as that of birds and amphibians. The third category is the scales. Some scales are firm and compact, others clearly composed of segments. Scales of the latter type tend to fall apart when dried.
288 288  
289 -== Onderzoek ==
288 +== Research ==
290 290  
291 -Onderzoek aan vismateriaal biedt de mogelijkheid vast te stellen, of er sprake is van herkomst uit een zoet-, brak- of zoutwatermilieu. Vismateriaal speelt ook een rol bij het reconstrueren van de voedseleconomie, waarbij soms (in historische context) ook statusverschillen tussen sociale milieu’s kunnen worden opgemerkt. In tegenstelling tot het reguliere onderzoek aan dierlijk materiaal wordt vismateriaal niet gewogen.
290 +Examination of fish material makes it possible to determine whether it originated in a freshwater, brackish or saltwater environment. Fish material also plays a role in reconstructing the food economy, whereby sometimes (in a historical context) status differences between social environments can be noted. In contrast to regular research on animal material, fish material is not weighed.
292 292  
293 -= Vuursteen =
292 += Flint =
294 294  
295 -== Aard en voorkomen ==
294 +== Nature ==
296 296  
297 -Voor de prehistorie, en dan vooral voor de steentijd, is vuursteen één van de belangrijkste informatiebronnen. Vuursteen vergaat niet en wordt in grote aantallen aangetroffen. De verwerking van vuursteenvondsten in het veld is niet zo gecompliceerd als bij andere materiaalgroepen. In dit hoofdstuk gaat het uitsluitend over vuursteen, inclusief enkele veel gebruikte kwartsietsoorten die op dezelfde wijze bewerkt worden als vuursteen, en de verschillende thema’s die daarbij van belang zijn. De aandacht is daarbij vooral gericht op de meest algemeen voorkomende zaken. Onderwerpen zoals de opzet van een onderzoek en de opgravingsmethoden en technieken komen hier niet aan bod. Niet al het vuursteen dat op een vindplaats wordt aangetroffen is daar door mensen aangevoerd. In de delen van Nederland die in de Saale-ijstijd waren bedekt met gletsjers en in de delen van Zuid-Limburg met vuursteenrijke afzettingen moet ook rekening worden gehouden met niet door mensen bewerkt vuursteen. De mens gebruikte vuursteen uit secundaire bronnen: glaciale afzettingen, rivieren en stranden en uit primaire voorkomens: de kalkafzettingen in Zuid-Limburg. Zo kan er een groot aantal verschillende grondstofgroepen worden onderscheiden met ieder eigen specifieke kenmerken. Ook werd gebruik gemaakt van kwartsietsoorten die uit slechts enkele primaire bronnen afkomstig zijn, zoals Wommersom in België. Het onderzoek van grondstoffen levert veel informatie over lange-afstand contacten. Vuursteen is zeer resistent, maar toch kan verwering optreden. Op vuursteen zijn dan verschillende glans- en kleurveranderingen zichtbaar. In veel gevallen is dit ook een aanwijzing dat het om oude, vaak paleolithische, artefacten gaat.
296 +For prehistory, especially the Stone Age, flint is one of the most important sources of information. Flint does not decay and is found in large numbers. Processing flint finds in the field is not as complicated as with other material groups. This chapter deals exclusively with flint, including some common quartzite types that are processed in the same way as flint, and the various themes involved. The focus is on the most commonly encountered issues. Topics such as survey design and excavation methods and techniques are not covered here. Not all flint found at a site has been brought there by people. In the parts of the Netherlands that were covered by glaciers during the Saale glaciation and in the parts of South Limburg with flint-rich deposits, flint not worked by humans must also be taken into account. Humans used flint from secondary sources: glacial deposits, rivers and beaches and from primary occurrences: the limestone deposits in South Limburg. Thus, a large number of different raw material groups can be distinguished, each with its own specific characteristics. Quartzite types from only a few primary sources were also used, such as Wommersom in Belgium. The examination of raw materials provides much information on long-distance contacts. Flint is very resistant, yet weathering can occur. Various gloss and color changes are then visible on flint. In many cases this is also an indication that these are ancient, often Paleolithic, artifacts.
298 298  
299 -== Onderzoek ==
298 +== Research ==
300 300  
301 -Door de grote hoeveelheden vuursteen die in het verleden bewerkt zijn, is vuursteen bij uitstek geschikt om vindplaatsen op te sporen. Bij een opgraving is natuurlijk de ruimtelijke informatie van groot belang. Dit is o.a. de basis voor het herkennen van activiteitengebieden en het afbakenen van vindplaatsen. Ook het refittingonderzoek -waarbij getracht wordt alle vuursteentjes weer aan elkaar te passen- levert hier een belangrijke bijdrage aan. De technische analyse van de bewerking van het vuursteen, het onderzoek van de gebruikte grondstoffen, de werktuigtypologie en het gebruikssporenonderzoek, zijn de belangrijkste onderzoeksmethoden om o.a. de ouderdom, culturele toewijzing, de mate van verstoring en de functie van de vindplaats vast te stellen. Het zijn allemaal bouwstenen waarmee uiteindelijk een poging ondernomen kan worden om een reconstructie te maken van wat er zich op de vindplaats in het verleden heeft afgespeeld.
300 +Due to the large quantities of flint worked in the past, flint is ideally suited for locating sites. In an excavation of course the spatial information is of great importance. This is the basis for the recognition of activity areas and the demarcation of sites. The refitting research -in which an attempt is made to fit all flints back together again- also makes an important contribution here. The technical analysis of the processing of the flint, the research of the raw materials used, the tool typology and the traces of use, are the most important research methods to determine the age, cultural attribution, the degree of disturbance and the function of the site. These are all building blocks with which an attempt can ultimately be made to reconstruct what happened at the site in the past.
302 302  
303 -= Referenties =
302 += References =
304 304  
305 305  * Bisdom, E.B.A., Henstra, S., Jongerius, A. enThiel, F., 1975: Energy-dispersive xray analysis on thin sections and unimpregnated soil material. Neth. J. Agric. Sci., 23 (2), 113-125.
306 306  * Bisdom, E.B.A., en Schoonderbeek, D., 1983. The characterization of the shape of mineral grains in this sections of soils by Quantimet and BESI. Geoderma 30, 303 - 332.
... ... @@ -319,4 +319,4 @@
319 319  )))
320 320  )))
321 321  
322 -~)~)~)
321 +
TerraIndex
asd