Changes for page Archeologische indicatie
Last modified by TerraIndex TerraIndex on 2022/06/10 12:44
edited by TerraIndex TerraIndex
on 2022/05/20 15:25
on 2022/05/20 15:25
edited by TerraIndex TerraIndex
on 2022/05/20 15:21
on 2022/05/20 15:21
Change comment:
There is no comment for this version
Summary
-
Page properties (1 modified, 0 added, 0 removed)
Details
- Page properties
-
- Content
-
... ... @@ -10,28 +10,28 @@ 10 10 ))) 11 11 ))) 12 12 13 -= Glas s=13 += Glas = 14 14 15 -== Nature ==15 +== Aard en voorkomen == 16 16 17 17 Glas ontstaat wanneer een mengsel van silicium met kalium of sodium of lood, en calcium wordt blootgesteld aan een hoge temperatuur. Bij circa 1000 graden Celsius in open vuur ontstaat een glasachtig gekristalliseerde substantie, ondoorzichtig maar met een dichte structuur die na vermaling, door middel van hitte verkit: faience. Het wordt voornamelijk aangetroffen in de vorm van kralen. Ze kunnen variëren in kwaliteit van solide tot brokkelig. In gesloten ovens met een hogere temperatuur waarbij glas smelt (<1200 graden Celsius), komt het zowel transparant als opaak (ondoorzichtig) voor, afhankelijk van toevoeging van kleurende metaaloxiden en brandatmosfeer. Glas komen we in veel verschillende kwaliteiten in de bodem tegen. Vaak is het oudtijds gebroken en als afval gedumpt. Het glas (ook het glas van de hoogste kwaliteit) is door mechanische (druk)kracht gefragmenteerd. Glas is gevoelig voor vocht. Glaswerk uit Romeinse- en Vroegmiddeleeuwse graven is in veel gevallen nog gaaf aan te treffen. Laat- en postmiddeleeuws gebruiksglas is vaak van slechte kwaliteit waardoor het voor vocht extra gevoelig is. Onzuivere samenstelling van de (kwalitatief mindere) grondstoffen, te korte brandtijd van het mengsel en/of te lage brandtemperatuur zijn daar debet aan. Ook de bodemsamenstelling heeft invloed op de kwaliteit en conservering van het glas. Onderzoek Glas biedt veel onderzoeksmogelijkheden op sociaal-economisch gebied, waaronder de reconstructie van handelsroutes en -betrekkingen en technologische ontwikkelingen in het verleden. De hoge status die glaswerk in veel periodes genoot, resulteerde in modegevoelige producten waardoor de verschillende modellen elkaar snel opvolgden. Glazen voorwerpen hebbent vanwege de fragiliteit doorgaans een relatief korte levensduur. Glazen objecten zijn daarom zeer geschikt voor het vaststellen van de datering van archeologische complexen. Bij het glasonderzoek worden kwalitatieve (zoals bijvoorbeeld kleur, hoedanigheid en functie van het voorwerp) en kwantitatieve eigenschappen (zoals aantal scherven, gewicht, fragmentatiegraad, en minimum aantal exemplaren) vastgesteld. Bij voorwerpen en, in mindere mate, scherven kan door middel van typo-chronologie de relatieve datering worden bepaald.><1200 graden Celsius), komt het zowel transparant als opaak (ondoorzichtig) voor, afhankelijk van toevoeging van kleurende metaaloxiden en brandatmosfeer. Glas komen we in veel verschillende kwaliteiten in de bodem tegen. Vaak is het oudtijds gebroken en als afval gedumpt. Het glas (ook het glas van de hoogste kwaliteit) is door mechanische (druk)kracht gefragmenteerd. Glas is gevoelig voor vocht. Glaswerk uit Romeinse- Vroegmiddeleeuwse graven is in veel gevallen nog gaaf aan te treffen. Laat- en post middeleeuws gebruiksglas is vaak van slechte kwaliteit waardoor het voor vocht extra gevoelig is. Onzuivere samenstelling van de (kwalitatief mindere) grondstoffen, te korte brandtijd van het mengsel en/of te lage brandtemperatuur zijn daar debet aan. Ook de bodemsamenstelling heeft invloed op de kwaliteit en conservering van het glas. 18 18 19 -== Research==19 +== Onderzoek == 20 20 21 21 Glas biedt veel onderzoeksmogelijkheden op sociaaleconomisch gebied, waaronder de reconstructie van handelsroutes en – betrekkingen en technologische ontwikkelingen in het verleden. De hoge status die glaswerk in veel periodes genoot, resulteerde in modegevoelige producten waardoor de verschillende modellen elkaar snel opvolgden. Glazen voorwerpen hebbent vanwege de fragiliteit doorgaans een relatief korte levensduur. Glazen objecten zijn daarom zeer geschikt voor het vaststellen van de datering van archeologische complexen. Bij het glasonderzoek worden kwalitatieve (zoals bijvoorbeeld kleur, hoedanigheid en functie van het voorwerp) en kwantitatieve eigenschappen (zoals aantal scherven, gewicht, fragmentatiegraad, en minimum aantal exemplaren) vastgesteld. Bij voorwerpen en, in mindere mate, scherven kan door middel van typo-chronologie de relatieve datering worden bepaald. 22 22 23 23 24 -= Metal = 24 += Metaal = 25 25 26 -== Nature ==26 +== Aard en voorkomen == 27 27 28 28 Metaal wordt onder toevoeging van energie uit delfstoffen verkregen. Als gevolg hiervan is het een in wezen instabiele materiaalgroep die geneigd is om weer tot de oorspronkelijke toestand, die van erts, te vergaan. Als gevolg van (elektro)chemische processen zijn metalen in de bodem onderhevig aan corrosie. De aard en mate van corrosie is afhankelijk van een groot aantal variabelen in de bodemgesteldheid en in de eigenschappen van het metaal. De belangrijkste variabelen in de bodem zijn: de zuurgraad en het vochtgehalte van de bodem, de hoeveelheid en aard van de aanwezige ionen, de doorlaatbaarheid van de bodem en daarmee de snelheid van uitwisseling van ionen en gassen. Wat het object betreft zijn de homogeniteit van de samenstelling, de oppervlakteruwheid en het oxidatiepotentiaal van het metaal de belangrijkste factoren. Het snelste verval vind plaats in een relatief droge, zandige en goed doorlatende bodem. Metaal blijft het best behouden in een bodem die nat, compact en rijk aan organische bestanddelen is. In deze omgevingstypen ontstaan respectievelijk aërobe en anaërobe corrosiepatronen. Voor metaal van de zeebodem geldt in grote lijnen hetzelfde als voor vondsten van het land. Materiaal dat zich onder water onder lagen organisch materiaal bevindt, zal een corrosiepatroon vertonen dat vergelijkbaar is met dat van een anaërobe omgeving, met dien verstande dat de maritieme omgeving door het hoge zoutgehalte (chloor) een meer agressieve corrosie te zien geeft. Van metaal zijn in de oudheid tal van producten vervaardigd. Bij archeologisch onderzoek kunnen metalen objecten als verloren object, afval, productierestant of in de vorm van bijgaven in begravingen aangetroffen worden. 29 29 30 -=== **Ir on** ===30 +=== **IJzer** === 31 31 32 32 In een zuurstofrijke omgeving vormt zich op ijzer een dikke laag corrosie in de vorm van ijzerhydroxide. Het object wordt in een relatief hoog tempo in corrosiemateriaal omgezet. Na het opgraven kan door een wisselwerking met atmosferisch vocht en in deze laag aanwezige chlorideionen een kristalomzetting plaatsvinden. Doordat de gehele corrosielaag van de ijzeren kern afschilfert, wordt aan het object grote schade toegebracht. Aërobe corrosiela-gen zijn herkenbaar aan het grote volume en de bruine kleur. Door een tijdige conserveringsbehandeling kan het corrosiemateriaal op het object over het algemeen redelijk behouden worden. - IJzer uit een anaërobe omgeving vertoont een dunnere corrosie die zwart van kleur is door de daarin voorkomende sulfiden en oxiden. Het gevaar van afschilferen is hier minder aanwezig. Doorgaans is nog een goed gedetailleerd ijzeren object onder de corrosielaag aanwezig. - Bij gietijzer vormt zich in nagenoeg elke bodem corrosie tussen de kristallen van het materiaal. Gietijzer is daardoor niet gemakkelijk te stabiliseren. 33 33 34 -=== ** Cupperalloy** ===34 +=== **Koperlegeringen** === 35 35 36 36 Koper wordt meestal als brons (gelegeerd met tin) of messing (gelegeerd met zink) aangetroffen, maar ook objecten van zuiver koper komen voor. 37 37 ... ... @@ -38,7 +38,7 @@ 38 38 * In een goed beluchte bodem ontstaat aan koperlegeringen een weinig stabiel corrosiepatroon, vooral als er veel chloor in de bodem aanwezig is. Meestal bestaat de corrosie uit een egale donkergroene laag van carbonaten die hier en daar doorbroken wordt door licht blauwgroene puisten waar koperchloride te zien is: putcorrosie. Bij onoordeelkundige conservering en deponering kan bij dit materiaal later de zogenaamde bronspest ontstaan. 39 39 * In een anaërobe omgeving ontstaan op koperlegeringen voornamelijk corrosieproducten die in water oplosbaar zijn. Hierdoor wordt het object als blank metaal gevonden. Deze vorm van verval wordt ook wel moor-patina genoemd. Uiteindelijk kan het object geheel in de bodem oplossen. 40 40 41 -=== **L eadandtin** ===41 +=== **Lood en tin** === 42 42 43 43 Lood en tin zijn redelijk bestand tegen bodeminvloeden. 44 44 ... ... @@ -47,7 +47,7 @@ 47 47 48 48 Tin kan door tinpest aangetast worden. Bij dit nog niet geheel begrepen vervalpatroon wordt het metallische tin omgezet in een lossere kristalstructuur die weinig samenhang heeft. Tinpest ontstaat alleen bij temperaturen beneden 13 graden Celsius, doch waarnemingen van ontstaan ervan bij temperaturen beneden het vriespunt zijn niet bekend. Waarnemingen van het ontstaan van tinpest in de bodem zijn zeer zeldzaam. 49 49 50 -=== ** Silver** ===50 +=== **Zilver** === 51 51 52 52 Hoewel zilver een tamelijk edel metaal is, verdraagt het een verblijf in de bodem slechter dan bijvoorbeeld lood of tin. 53 53 ... ... @@ -56,11 +56,11 @@ 56 56 57 57 Zilver wordt vaak met koper gelegeerd waardoor een zilveren object met een groene koperoxide overdekt kan zijn en daardoor aanvankelijk abusievelijk voor koper aangezien wordt. 58 58 59 -=== **Go ld** ===59 +=== **Goud** === 60 60 61 61 Goud wordt door een verblijf in de bodem niet aangetast. Bij een laag goudgehalte kan door andere in de legering aanwezige componenten wel een corrosielaag ontstaan. Op goud vormt zich vaak een bruine neerslag van ijzerzouten, die goed te verwijderen is. Metaal wordt dikwijls in samenhang met andere materialen aangetroffen, wat voor verdere behandeling een complicerende factor is. In voorkomende gevallen laat men de behandeling van het meest kwetsbare materiaal prevaleren. Op metalen objecten worden geregeld gemineraliseerde restanten van vergane organische materialen waargenomen, bijvoorbeeld van hout, textiel of leer. Omdat materiaal zeer informatief is, moet hiermee zeer voorzichtig worden omgesprongen. 62 62 63 -== Research==63 +== Onderzoek == 64 64 65 65 Metaal is in de oudheid een materiaal dat moeilijk te winnen en daardoor kostbaar was. In een cultuur worden van metaal dikwijls objecten vervaardigd die karakteristiek zijn voor beroepsuitoefening, huishouden en rituelen. Eenmaal opgegraven kunnen zij veel informatie verschaffen over vroegere maatschappelijke structuren. Ook geven zij inzicht in de ontwikkeling van de (vervaardigings-)techniek. Vaak zijn deze objecten aan een duidelijke vormontwikkeling onderhevig wat een gebruik als dateringsmateriaal mogelijk maakt. Vooral munten vormen een betrouwbare en relatief eenvoudig te raadplegen dateringsbron. Omdat metalen objecten in grote aantallen bij opgravingen aangetroffen worden, dient eerst een selectie toegepast te worden. Hierbij wordt voor elk object bepaald of het voldoende informatie geeft om een individuele gang door het onderzoekstraject te rechtvaardigen. Dit houdt in dat het object bij het onderzoek beschreven en afgebeeld zal worden en dat het naderhand ter verificatie op te sporen moet zijn. Een dergelijk object van hoge informatiewaarde krijgt daarom een uniek vondstnummer en wordt, indien mogelijk, geconserveerd. Objecten van een lagere informatiewaarde worden bij verder onderzoek niet individueel behandeld, maar hooguit per spoor als groep beschreven, gewogen of gemeten. De selectie van het materiaal wordt gemaakt door de veldarcheoloog, in samenwerking met de materiaalspecialist en bij voorkeur ook met de conserveringsdeskundige. De bij onderzoek verzamelde informatie vormt het uitgangspunt voor de maatschappelijke en economische duiding van een context of vindplaats. Met betrekking tot de materiaalcategorie ‘metaal’ kunnen voorts een aantal specifieke onderzoekstechnieken worden genoemd: 66 66 ... ... @@ -73,9 +73,9 @@ 73 73 74 74 Voorafgaand aan microscopisch onderzoek mag het te bestuderen materiaal niet geïmpregneerd worden. Bij de overige analytische onderzoekstechnieken worden aan de behandeling van de vondsten geen eisen gesteld, omdat ze uitgaan van een monster aan de binnenzijde van het materiaal. 75 75 76 -= Natur alstone =76 += Natuursteen = 77 77 78 -== Nature ==78 +== Aard een voorkomen == 79 79 80 80 In de archeologie wordt de term natuursteen gebruikt om onderscheid aan te brengen tussen steen en steenachtige materialen die kunstmatig, door de mens gemaakt zijn, zoals aardewerk en slakken. Steen is een algemene naam voor gesteente (“rots”), dat als afzonderlijke stukken, al dan niet bekapt of verbrijzeld in archeologische context kan worden aangetroffen. Gesteenten zijn in de natuur voorkomende aggregaten van één of meer mineralen. Ze kunnen grofweg in drie hoofdgroepen ingedeeld worden: 81 81 ... ... @@ -85,7 +85,7 @@ 85 85 86 86 Archeologen spreken vaak van natuursteen en vuursteen, alsof het twee naast elkaar staande, verschillende categorieën betreft. Dit is nomenclatorisch onjuist (vgl. “dieren en koeien”). Daar vuursteen in de Steentijd de belangrijkste grondstof was, is er een eigen specialisme ontstaan, waarbij de aandacht voor andere steensoorten is veronachtzaamd. In deze specialismen is veel kennis ontwikkeld omtrent typologie, productietechnieken en gebruikssporen, die ook van nut zouden kunnen zijn voor voorwerpen van andere steensoorten die in de Steentijd zijn gebruikt. Het verdient dan ook aanbeveling dat de vuursteenspecialist zijn kennis naar deze steensoorten uitbreidt, of dat deze specialist zeer nauw samenwerkt met de specialist voor de andere steensoorten. Om die reden wordt voor de behandelwijze van het vroege steenmateriaal verwezen naar het hoofdstuk over vuursteen. Gesteenten zijn in het verleden gebruikt voor de productie van diverse soorten gereedschap (slijpstenen, maalstenen, vijzels, gewichten, etc.) bouw- en beeldhouwwerk, waaronder sarcofagen. Gesteenten zijn ook gewonnen voor de productie van aardewerk, glas en metalen (ook ertsen zijn gesteenten!). Verder zijn de organogene sedimenten van belang, zoals steenkool, barnsteen, koraal en git. Ook sierstenen kunnen worden aangetroffen, zoals edelstenen (topaas), halfedelstenen (granaat/almandien en diverse kwartsvarianten, etc.). In ons land worden veel stenen als zwerf-/rolsteen gevonden, terwijl andere in groeves zijn gewonnen uit vast gesteente 87 87 88 -== Research==88 +== Onderzoek == 89 89 90 90 Natuursteen komt voor op nagenoeg alle archeologische vindplaatsen, vanaf het Paleolithicum tot de Moderne Tijd en het is verbazingwekkend dat het, met uitzondering van vuursteen, een stiefmoederlijk behandelde vondstcategorie is, die lang niet altijd gedetermineerd wordt en soms maar ten dele verzameld wordt. De afwezigheid van vast gesteente in Nederland maakt juist dat deze vondstcategorie zo rijk aan informatie is. Naast de typologie van bepaalde voorwerpen, geeft het inzicht in op de site verrichte ambachten, in activiteitsgebieden en de intensiteit daarvan, denk aan malen, vissen, slijpen (metaalbewerking). Het geeft ook inzicht in de technologie van de gereedschapsproductie. Vanaf de Romeinse tijd draagt het natuursteenonderzoek bij aan de kennis van bouwmaterialen en -technieken. Herkomstbepalingen van steen draagt bij aan de kennis over handelscontacten en netwerken. In sommige gevallen kan ook natuursteen bijdragen aan de datering van de vindplaats, dit geldt vooral voor Romeins en (Vroeg-) Middeleeuws materiaal. Het reguliere onderzoek omvat de macroscopische determinatie van de steensoort en het object wat er van gemaakt is. Dit omvat kwalitatieve eigenschappen (kleur, vorm, steensoort, bewerking-/gebruiksspoor, type van artefact, typo-chronologie, postdepositionele sporen) en kwantitatieve eigenschappen (formaat, aantal, gewicht en fragmentatiegraad). Specifiek onderzoek wordt gebruikt om bovengenoemde kwalitatieve eigenschappen te kwantificeren, zoals het meer inzicht krijgen in steensoorten en hun herkomstgebieden; aard van gebruiks-/productiesporen; conserveringstoestand en degradatie processen van de verschillende steensoorten in verschillende bodemmilieus. De volgende technieken worden algemeen gebruikt: 91 91 ... ... @@ -95,13 +95,13 @@ 95 95 96 96 Verder bestaan er fysisch-chemische analysemethoden, zoals neutronenactiveringsanalyse (NAA), röntgenfluorescentie (XRF), infraroodspectrometrie (IR) en vele andere om de samenstelling (hoofd- en/of sporenelementen) te bepalen. In enkele gevallen kan het zinvol om fysische eigenschappen zoals soortelijke gewicht of breeksterkte te bepalen. 97 97 98 -= Unburned/burned bones=98 += Onverbrand bot/verbrand bot = 99 99 100 -== Nature(animal)==100 +== Aard en voorkomen dierlijk == 101 101 102 102 Dierlijke resten kunnen als losse skeletelementen of fragmenten daarvan gevonden worden (slacht-, consumptie en productieafval), maar ook in anatomisch verband worden aangetroffen en deel uitmaken van een meer of minder compleet skelet. Het dier kan zijn geofferd of anderszins bewust zijn begraven, of een natuurlijke dood zijn gestorven. De skeletelementen kunnen onbeschadigd zijn, maar ook vraat-, snij-, kap- of andere bewerkingssporen vertonen. Dierlijke resten kunnen ook worden gebruikt voor het maken van voorwerpen (artefacten) of deel uitmaken van een, uit meerdere materialen samengesteld, voorwerp (bijvoorbeeld benen heft van een ijzeren mes). 103 103 104 -== Research(animal)==104 +== Onderzoek dierlijk == 105 105 106 106 Het belang van dierlijk materiaal kan voor de archeologie moeilijk onderschat worden. De vondstgroep kan onder andere een bijdrage leveren aan de reconstructie van het landschap, aan de kennis van de ontwikkeling en gezondheidstoestand van (huis)dieren in het verleden en aan het duiden van talrijke sociaal-economische en religieuze aspecten van vroegere samenlevingen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de voedseleconomie (of er sprake is van, en zo ja, de wijze waarop jacht en veeteelt werden bedreven), aan de relatie tussen vleesconsumptie en sociale status en aan ambachtelijke productieprocessen. 107 107 ... ... @@ -115,11 +115,11 @@ 115 115 116 116 evenals de diersoort, vast te stellen. Tevens kan de conserveringstoestand van het bot worden vastgesteld; 117 117 118 -== Nature(human)==118 +== Aard en voorkomen menselijk == 119 119 120 120 Menselijk skeletmateriaal kan in verschillende vormen worden aangetroffen. In inhumatiegraven ligt het skelet meestal in anatomisch verband in een graf. De houding in het graf kan sterk variëren. We maken onderscheid tussen primaire en secundaire inhumatiegraven. Primaire inhumatiegraven zijn graven waarin het intacte skelet wordt aangetroffen, zoals het werd gedeponeerd na het overlijden. Secundaire inhumatiegraven worden gekenmerkt doordat er sprake is van een behandeling van het lichaam na het overlijden en voor de bijzetting. In het geval van een secundaire begraving liggen de delen van het skelet doorgaans niet meer in anatomisch verband. Behalve inhumatiegraven komen ook crematiegraven voor. Na lijkverbranding kunnen de crematieresten op de brandplaats zijn achtergelaten ofwel in een urn of los in een kuil zijn bijgezet. Niet alle menselijke skeletresten worden aangetroffen in de context van een opzettelijke begraving. Lichamen kunnen zijn achtergelaten of achtergebleven zonder formeel te zijn begraven. Bovendien kunnen skeletelementen na deponeren in de bodem uit hun context zijn geraakt door diverse processen en activiteiten. Dergelijke skeletten zijn vaak incompleet en de teruggevonden delen kunnen vraatsporen, snijsporen, botbreuken en sporen van secundaire verbranding vertonen. 121 121 122 -== Research(human)==122 +== Onderzoek menselijk == 123 123 124 124 Uit het skelet kunnen gegevens over geslacht, leeftijd, lichaamslengte en pathologie afgeleid worden. Daardoor geeft het skeletmateriaal informatie over de demografie en gezondheid van vroegere populaties. Relaties met de voedseleconomie en levenswijze zijn daarbij van belang. In samenhang met de archeologische context, zoals graftype en bijgaven, worden tradities in de behandeling van de dode belicht. Gegevens aangaande geslacht en leeftijd zijn van belang voor het onderzoek van de sociale en culturele aspecten van het grafritueel binnen een populatie en/of tussen verschillenden populaties in ruimte en tijd. Het onderzoek van menselijke skeletelementen is een onderdeel van de fysische antropologie. Het fysisch antropologisch onderzoek omvat de inventarisatie van de aanwezige skeletdelen, de bepaling van het geslacht en de schatting van leeftijd en lengte. Verder worden botmaten, niet-metrische variatie en eventuele pathologische veranderingen in het skelet gedocumenteerd. De beschrijving van crematieresten omvat eveneens gegevens over het gewicht, de fragmentatie en de verbrandingsgraad. Skeletmateriaal kan ook benut worden voor specifiek onderzoek: 125 125 ... ... @@ -130,25 +130,25 @@ 130 130 * Palynologisch onderzoek: regionale/lokale herkomst individu, bijvoorbeeld van bloemenbijgave in grafkuil (monstername door specialist). 131 131 * Röntgenologisch onderzoek: ter bepaling van de leeftijd bij overlijden en diagnose van pathologische veranderingen in het skelet. * Aangezichtsreconstructie: om aan de hand van de schedel het aangezicht van personen uit het verleden te reconstrueren. 132 132 133 -= Sla gs/sintels =133 += Slakken/sintels = 134 134 135 -== Nature ==135 +== Aard en voorkomen == 136 136 137 137 Dit hoofdstuk behandelt de resten van pyrotechnische processen, oftewel de afvalproducten die vrijkomen bij blootstelling van materiaal aan vuur. Bij de eerste selectie in het veld komen de volgende materialen vaak in de categorie slak terecht: ijzerslak, ijzererts, gebrande leem en gesinterd materiaal. Een slak is een afvalproduct van metaalproductie, -verwerking, en nonmetallurgische processen, zoals kalkbranden, baksteenproductie, aardewerkproductie en glasproductie en - verwerking. Gezien de resistentie tegen secundaire degradatie zal het materiaal in vrijwel elke site vanaf de Bronstijd voorkomen. Een uitzondering is gebrande leem, dat namelijk zeer fragiel kan zijn. 138 138 139 -=== **Ir onslag** ===139 +=== **IJzerslak** === 140 140 141 141 IJzerslak kan van verschillende processen afkomstig zijn: productie van ijzer, en het zogenaamde herverhitten en smeden van ijzer. Productie-, en herverhittingsslakken worden in verhouding minder vaak teruggevonden, veel vaker gaat het om smeedslakken. Productie slakken kunnen in situ liggen (slakkenhoop, in of naast een oven, kuilovenslak in kuiloven). Herverhittings- en smeed slakken worden ook in situ aangetroffen (hamerslag in een smidse, smeedslakken in een smeedhaard), meestal echter worden de grotere exemplaren in een afvalkuil gevonden of verspreid over de opgraving. Productieslakken en smeedslakken zijn grofweg als volgt te onderscheiden: productieslakken hebben vaak een metallisch oppervlak en zijn niet magnetisch; smeedslakken hebben vaak een roestig uiterlijk en zijn magnetisch; herverhittingsslakken kunnen kenmerken van beide voorgaande typen slak hebben. 142 142 143 -=== **Ir on ore** ===143 +=== **IJzererts** === 144 144 145 145 Dit kan als erts op een ijzerproductie site worden gevonden of als bouwmateriaal in een fundering. 146 146 147 -=== ** Burnedorsinteredclay** ===147 +=== **Gebrande en gesinterde klei (van haarden, ovens)** === 148 148 149 149 Dit wordt vaak bij het slakmateriaal aangetroffen. Gebrande klei van smeltkroezen of mallen kunnen samen met slakken voorkomen, maar dat hoeft niet. Deze laatste materialen worden gebruikt voor het smelten en gieten van metalen zoals koper en brons en niet bij de vroege ijzerverwerking. Voorafgaand aan een opgraving moeten de resultaten van veldverkenningen besproken worden met specialisten. Met name uit boorresultaten kunnen voorspellingen gedaan worden over de locatie en aard van het te verwachten materiaal. 150 150 151 -== Research==151 +== Onderzoek == 152 152 153 153 Onderzoek aan slakken geeft inzicht in de technologie en organisatie binnen een site en de sociaal-economische condities waarbinnen een site functioneert zowel op regionaal als bovenregionaal niveau. Daarnaast levert het slakonderzoek kennis op van de materiële cultuur en draagt het bij aan het totaalbeeld van de site. Onderzoeksvragen en mogelijkheden zijn sterk afhankelijk van de periode en bodemgesteldheid, daarom worden hieronder een uitsplitsing gemaakt naar specifieke aandachtspunten per periode en vondstomstandigheden. In Nederland wordt een onderscheid gemaakt tussen een natte en een droge context. De primaire uitwerking van het onderzoek aan slakken omvat determinatie, wegen, datering en vaststellen van de archeologische context. Uit dit materiaal wordt vervolgens een selectie gemaakt voor nader onderzoek. Na het maken van een representatieve steekproef kan het overige materiaal weg. Aanvullend op het slakonderzoek worden alle botanische monsters met behulp van een röntgenapparaat gescand op het voorkomen van klein slakmateriaal. In overleg met de botanische afdeling worden de monsters verder verwerkt. Er bestaan enkele specifieke onderzoeksvormen en -technieken 154 154 ... ... @@ -156,13 +156,13 @@ 156 156 * Microscopische analyse (opvallend en doorvallend licht) 157 157 * Microprobe/SEM 158 158 159 -= Unburned wood =159 += Onverkoold hout = 160 160 161 -== Nature ==161 +== Aard en voorkomen == 162 162 163 163 In principe kan in Noordwest-Europa in alle zuurstofarme en natte milieus onder het grondwaterniveau hout in onverkoolde vorm gevonden worden, als (on)bewerkt materiaal uit antropogene lagen, of als stammen, wortelstelsels en takjes uit natuurlijke lagen. Onder goede omstandigheden bewaard ziet het hout er onmiddellijk na het blootleggen stevig en solide uit, echter, zodra het aan lucht, zon en wind wordt blootgesteld, gaat de kwaliteit binnen een aantal uren zienderogen achteruit. Vooral zuurstof, warmte en licht bevorderen de groei van maden, schimmels en bacteriën. Het hout krimpt, scheurt en begint vanaf het eerste moment te desintegreren. In de praktijk is hout één van de meest kwetsbare materiaalgroepen op een opgraving. Daarbij komt dat het bij deze materiaalgroep vaak gaat om grote structuren en een groot volume waarvan het tekenen en verwerken veel tijd kost. Bij een opgraving waar veel hout te verwachten is, moet ruim tijd voor houtspecialistisch onderzoek worden ingepland. 164 164 165 -== Research==165 +== Onderzoek == 166 166 167 167 Hout was in het verleden één van de meest gebruikte grondstoffen en werd gebruikt als bouwmateriaal voor huizen, wegen, bruggen en beschoeiingen, maar ook voor allerlei verschillende soorten objecten, van duikers tot kleine huishoudelijke voorwerpen. Gezien het gebruik van hout voor de meest uiteenlopende doeleinden en de uiteenlopende vormen, geeft deze vondstgroep inzicht in: 168 168 ... ... @@ -179,7 +179,7 @@ 179 179 180 180 Als men bij een vindplaats er van uitgaat dat er veel hout gevonden zal worden in verschillende structuren, moet bij het opstellen van het Programma van Eisen en/of voorafgaande aan het onderzoek een houtspecialist geraadpleegd worden om er zeker van te zijn dat optimale informatie verkregen wordt en onderzoeksvragen geformuleerd worden die passen binnen, of een aanvulling vormen op, de algemene vraagstellingen van de te onderzoeken vindplaats. Soms wordt pas tijdens de opgraving het werkelijke potentieel van het houtonderzoek voor specifieke vindplaats duidelijk. 181 181 182 -= Woodinburnedor hardenedstate =182 += Hout in verkoolde en andere verharde vormen = 183 183 184 184 == Aard en voorkomen == 185 185